nieuw bericht

Carette op kruissnelheid!

 

Zo luidde aanvankelijk de titel boven het interview dat de lucide en charmante Sofie Rycken had met de dichter Hendrik Carette in de Poëziekrant van december 2011 (jaargang 35 nr. 8, p. 84 – 91).

En dat hij op kruissnelheid vaart moge duidelijk zijn, want hier volgen enkele gegevens over zijn recente publicaties : 

In Het Liegend Konijn  van oktober 2011 (jaargang 9 nr.2, p. 56 en 57)  werden de gedichten ‘Het geheime leven’ en ‘Levenskoers en levensvernieuwing’ gepubliceerd. 

In het boek De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat (Maassluis, 2012), samengesteld door Philip Hoorne en Chrétien Breukers, staat op pagina 245 het nu al beruchte gedicht ‘Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres’.      

In de Mededelingen van het C.D.R. (Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie)  stond op pagina 3 van het nr. 189 (31 januari 2012) zijn reisgedicht ‘Een dag op de Gran Sasso (Campo Imperatore)’.

Het kunsttijdschrift Vlaanderen publiceerde in februari 2012 (in het nr. 339, p. 44-45) zijn essay ‘Requiem voor Zulma of de slangenbeten van het gemis’ over de dichtbundel Blues om wat blijft van de dichter Willy Spillebeen.

In het lentenummer (nr. 114, 2012) van het ‘Literair tijdschrift met initiatief’ Gierik & NVT over Belgische, Franstalige schrijvers in Parijs’ verscheen zijn artikel ‘De thee van Amélie Nothomb en de gal van Patrick Roegiers’.

 

Wat mogen we de komende maanden nog verwachten?

  

  1. In de nog te verschijnen Poëziekrant van maart-april 2012 zijn essay met als titel ‘Voorbij de strofegrens en de witregel’ over het studieboek van Piet Gerbrandy De gong en de rookberg.
  2. In één van de komende afleveringen van de Mededelingen van het C.D.R.  zijn essay ‘Borges en al zijn gedichten’ over het boek Alle gedichten van Jorge Luis Borges.
  3. In het 16de jaarboek Joris van Severen (Ieper: Studiecentrum Joris van Severen, 2012) zijn prozagedicht ‘We zijn nog met veertig’.
  4. In het Zeeuwse literair tijdschrift Ballustrada verschijnt  in de maand mei van 2012 zijn vierdelige gedichtencyclus over de Nederlandse schrijver Nescio.
  5. Het korte (vijfregelige) gedicht over het leven en het werk van de peintre maudit Louis Baretta (1866 – 1928) wacht op publicatie in de Mededelingen van het C.D.R.

 

Veel lectuuravontuur,

 

H.B.C. (een trouwe fan van Hendrik Carette) 

 

In memoriam

In memoriam Raf Seys (1928-2012)

 

Hij leerde zijn leerlingen typen op de maat van muziek 

 

Op zaterdag 3 maart wordt zijn stoffelijk omhulsel verast. Het was al een tijdje stil rond deze paradoxale figuur die, vanuit zijn zandheuvel ‘De Rumberg’ in Koekelare, de wereld bestookte met zijn raadsels, rijmelarijen, rooksignalen en andere schitterende Seysiana. De laatste keer dat Raf Seys opnieuw in het nieuws kwam was op 8 november 2007, toen de kranten meldden dat hij een beeld (uit zijn eigen bezittingen), van de wereldberoemde Franse beeldhouwer Auguste Rodin dat hij op een veiling had gekocht, schonk aan de gemeente Koekelare die het plaatste op de begraafplaats ‘De Warande’. Zijn charmante echtgenote Astrid Provoost was al eerder aan de overzijde en naar het gevleugelde woord van Renaat Ramon was zij het levende bewijs van het bestaan van engelbewaarders en van het (vrouwelijk) geslacht der engelen. Raf Seys laat geen kinderen na en werd geboren te Koekelare en behaalde in 1947 als primus zijn diploma van onderwijzer in Blankenberge. Later werd hij leraar dactylografie en begon hij algauw aan zijn eigen zeer origineel literair werk. In 1956 werd zijn dichtverhaal Ballade van het Misverstand in Brugge gepubliceerd, maar in 1958 werd hij zelf een echte Gezelliaan met zijn essay De Dichter van de Rozen van niet minder dan 368 bladzijden over de Gezelliaan Dr. Karel de Gheldere dat hij zelf uitgaf (in Koekelare), een zeer degelijke en indringende studie, die terstond bekroond werd door de Academie voor Kunsten en Letteren te Gent. Ook zijn fijne biografie (met bloemlezing) van de Frans-Vlaamse dichter en rederijker Michiel de Swaen (Hasselt : Heideland, 1964) was een literaire  gebeurtenis van formaat en opende aller ogen voor de toen nog veelal vergeten schrijvende arts uit Duinkerke die wel eens met enige overdrijving de Vondel van Frans-Vlaanderen werd genoemd. Nog later ontpopte Raf Seys zich meer en meer als een wat excentrieke heemkundige die alle aspecten  van zijn eigen streek onder de loep nam en tot in de kleinste details onderzocht. Zo publiceerde hij in 1981 een zeer merkwaardig stuk ‘Ligt Diksmuide aan de IJzer? Of aan de Peene?’ dat ook wel (ongewild) de lachlust opwekte van de hogere ambtenaren in de Brusselse ministeries die hij bestookte met zijn brieven en missiven. En hij besloot dit stuk met de bedenking : ‘Hoe dan ook, voor mijn part hoeft de IJzertoren van Kaaskerke-Diksmuide niet als Peenetoren herdoopt te worden en kunnen de Loopgraven van de IJzer gerust hun roemruchte en tragische krijgsnaam behouden. Maar als door bevoegde instanties zwart op wit bevestigd wordt wat ik te Wormhout met het blote oog mee te zien, dan weten we tenminste wat juist is, wat we weten moeten.’

Zwijgende voettocht door het slachtveld van de Peene

 

En dit brengt ons bij zijn aandacht en liefde voor het aloude wingewest Frans-Vlaanderen en het slagveld van de Peene, want de altijd actieve Raf was ook de bezieler en oprichter van de jaarlijkse ‘Zwijgende voettocht door het slagveld van de Peene’. Vanaf 1966 was hij ook de oprichter en redacteur van de nog altijd verschijnende VWS-Cahiers of de bibliotheek van de West-Vlaamse letteren waarvoor hij de eerste honderd nummers vanuit zijn bastion Koekelare verzorgde. Deze cahiers kregen de steun van de provincie en kenden vele lezers die dankzij deze verzorgde uitgaven in contact kwamen met de boeken van soms al vergeten figuren als o.m. Herman Bossier, Raymond Brulez, Julius Callewaert, Gaston Duribreux, Fred Germonprez, Caesar   Gezelle, Kamiel Top, Hugo Verriest, Karel van Wijnendaele, Ferdinand Verknocke en Stephanie Verzele-Madeleyn. Ondertussen was hij ook nog zeer actief voor de lokale  culturele verenigingen van het vrijzinnige Willemsfonds en in 1986 verscheen in Koekelare zelfs het vriendenboek Raf Seys in schrift en beeld gesteld, ondertitel ‘Poyfoto van een verbeten perfectionist’ (samengesteld door de dichter en letterkundige Herwig Verleyen en spontaan aangekocht door honderden ‘voorintekenaars’) met bijdragen van o.m. Raymond Arren, Marcel Boey, Fernand Bonneure, F.R. Boschvogel, Jan Deloof, Jozef Deleu, André Demedts, Jacques Fermaut, Jooris van Hulle, Renaat Ramon, Julia Tulkens, Luc Verbeke, Anton van Wilderode en vele andere vrienden en bewonderaars. En er is ook een merkwaardige foto te zien van Raf Seys in gesprek met Achiel van Acker uit 1963 in het kasteel ‘Drie Koningen’ te Beernem. En niet te vergeten: zijn talrijke bemoeienissen ten voordele van de beelden van de Duitse beeldhouwster Käthe Kollwitz op de Duitse militaire begraafplaats in het Praetbos te Vladslo. Bovendien vond Raf Seys,  in zijn lang en vruchtbaar leven, ook nog de tijd om bijdragen te schrijven voor prestigieuze periodieken als het kunstentijdschrift  ‘Vlaanderen’ en ‘Ons Erfdeel’ en was hij ook nog stichtend lid van het Guido Gezellegenootschap te Kapellen. De landelijke gemeente Koekelare (le roi des villages, dixit Seys), het Houtland en heel Vlaanderen verliezen bij dit toch nog onverwachte overlijden een bijzonder origineel en eigenzinnig man met een kloppend hart voor zijn warme West-Vlaanderen. Want het was Raf Seys en niemand anders die in zijn rijk gevuld en romantisch proza, in 1965, een prachtige ode schreef ‘West-Vlaanderen, warm als een hart’ waaruit ik graag citeer: ‘Nergens is West-Vlaanderen mooier dan gezien van op de Kasselberg : nergens zijn de kleuren van de weidse vlakte en geweldige luchten zo harmonieus en imponerend; open en oneindig; één en zonder de minste kleinheid. Je ziet de grijze heerweg die uit Kassel vertrekt en parallel met de kust, over twee onzichtbare staatsgrenzen heen, naar Aardenburg loopt.’’.   

                                                                                                                     Hendrik Carette       

 

Lijst

De twaalf beste Nederlandstalige boeken uit het voorbije jaar 2011

(voor elke maand minstens één boek)

 

                                   Wo nehme ich nur all die Zeit her, so viel nicht zu lesen.

                                                                                                         Karl Kraus

 

 

Dronken van het leven, Hans Olink, Atlas. Biografie van de vergeten schrijver , journalist en zwerver A. den Doolaard. Zijn leven laat zich lezen als een spannende roman, maar dan geen zinloze saaie roman. Te meer omdat deze man in zijn wilde jaren ook een moord zou hebben gepleegd.

 

Conversaties,Jan Siebelink, De Bezige Bij. Met een kort voorwoord van Oscar van den Boogaard. Essays van een voormalige leraar Frans over veelal Franse auteurs met een bijzondere vermelding voor de essays over Pierre Drieu la Rochelle, Julien Green, Cioran en de beruchte gebroeders de Goncourt.

 

Krijg nou de lyriek, Benno Barnard, Atlas. Deze Nederbelg woont al lang in het zuiden van Brabant en heeft al lang bewezen dat hij een goed dichter is en een scherp essayist. In het tijdschrift Nexus (nr. 58, 2011) dat in Tilburg verschijnt staat zijn ‘Lofzang op de taalgrens’. De laatste verrassende versregel van zijn merkwaardige bundel eindigt met het korte imperatief : Bewonder elkaar.

    

 Anna Bijns van Antwerpen, Herman Pleij, Bert Bakker. Anna Bijns was geen papenvreter, maar protesteerde fel tegen het protestantisme en de ketterijen van Luther en Calvijn. Deze biografie beschrijft en benadert het leven en de rijmende verzen van deze felle zestiende-eeuwse dichteres. Het is de liefde die haar had gekwetst. De brandende niet te stelpen liefde.

 

Bemande essays, H.J.A. Hofland, De Bezige Bij. Deze oude journalist en columnist is de nestor (geboortejaar 1927) van de Nederlandse schrijverij. Hij kan over alles en allen schrijven. Zowel over de Russische revolutie als over de figuur van de legendarische Jacques Gans. Hij ontving dan ook de P.C. Hooftprijs die niet aan iedereen is gegeven.

 

Het gevaarlijke boek, Christopher Krebs, Spectrum. Uit het Engels vertaald. Over De Germania van de beroemde Romeinse senator en schrijver Cornelius Tacitus en de opkomst van het nazisme in ons machtige (ook nu weer) buurland. Heinrich Himmler droomde in zijn dagboek van dit Latijnse geschrift en de volledige Engelse titel maakt alles duidelijk : A most dangerous book. Tacitus’ Germania from the Roman Empire to the Third Reich.

 

Dienstreizen van een thuisblijver, Maarten ’t Hart, De Arbeiderspers. In de altijd goede reeks van het Privé-domein werd dit boek verleden jaar al zes keer herdrukt. Anna Enquist wordt ontmaskerd in ‘Een dienstreis naar Göteborg’, want deze echt hollandse nuchtere jongen is altijd open en eerlijk en dus soms zeer geestig en spitant. En hij durft ook soms polemisch te worden en biedt een inkijk tot diep in de realiteit achter de schermen.

 

Alle gedichten, Jorge Luis Borges, De Bezige Bij. Prachtige verzamelbundel van de allergrootste dichter van de vorige eeuw. Met de originele gedichten in het Spaans afgedrukt naast de vertalingen in het Nederlands. Wie nog nooit een gedicht van deze Argentijn heeft gelezen, weet niet wat de dichtkunst vermag. Bijna elk gedicht is gewoon een literair wonder. Een postmoderne Vergilius. 

 

De Nederlandse maagd, Marente de Moor, Querido. Meeslepende mooie  roman over een jonge vrouw uit Maastricht die schermlessen volgt in een kasteel in het nabije Aken bij een Duitse aristocraat (een ex-vriend van haar vader) die haar ontmaagdt en haar alles leert over het floret, de sabel, de degen en de rapier en het mannelijke wapen van de man. Koel en scherp geschreven.

 

Je moet je leven veranderen, Peter Sloterdijk, Boom. Uit het Duits vertaald door Hans Driessen die ook al Nietzsche heeft vertaald. Deze filosoof van Dietse afkomst slaagt erin om telkens weer een moeilijk boek te schrijven. Een boek voor gevorderden en zoekenden. Vier à vijf bladzijden per dag is meer dan voldoende om niet waanzinnig te worden. Je zou bijna een maand in een klooster moeten leven om notities te nemen of om dit boek traag uit te lezen. Zijn hoofdstuk over de Roemeense in het Frans schrijvende Emil Cioran ‘Boeddhisme in Parijs’ is gewoon geniaal.

 

Vrede op Ithaca, Sandor Marai, Wereldbibliotheek. Wie ooit zijn onovertroffen meesterwerk Gloed heeft gelezen, begint ook aan zijn andere boeken die alle uit het Hongaars werden vertaald. Een tragische grootmeester uit Midden-Europa die zelfmoord pleegde in 1989 en geboren werd in 1900. De mens is geen gewoon dier en geen goddelijk wezen, maar heeft nog wel een goddelijke vonk in zijn lijf en leden. De geest van Marai heeft dit via zijn pen en zijn stem meer dan eens bewezen. Misschien is dit wel zijn laatste boek dat ook dit keer postuum werd uitgegeven.    

 

Het groteske, Jacques De Visscher, Klement/Pelckmans. De ondertitel : ‘Verschijningsvormen en betekenissen van menselijke excentriciteit’. Wie nu eenmaal wat excentriek is, weet graag wie hij is en hoe hij leeft en zweeft. Deze zwaar onderschatte cultuurfilosoof is altijd aangenaam om te lezen, omdat hij zoveel weet en zo goed schrijft. Elk boek van deze man is een ware verrijking en wordt ook een te bewaren naslagwerk.

 

                                                                                                     Hendrik Carette         

    

     

 

 

 

gedicht

 

Begrafenis van Emil Cioran

                                                                                 

 

De pope zingt in het kerkslavisch

en de laatste koning van Roemenië

houdt een patriottische toespraak

met verbrokkelde Franse frasen. 

 

Op de kerkvloer tikt de witte stok

van de halfblinde Jean-Edern Hallier   

en boven de schedel

van Gabriel Matzneff kringelt wierook.    

 

De pope zegent zijn zinken kist

en onder haar zwartkanten voile 

bet een biddende vrouw    

behoedzaam een orthodoxe traan.

 

Bach blijft de hele dag aan het groot orgel.

Pascal en meester Eckhard   

en een al ongeduldige engel

wachten aan de hoogste hemelkoepel.    

 

 

Hendrik Carette

 

  

Reisgedicht

Een dag op de Gran Sasso (Campo Imperatore)

 

 

Beneden op de steile weg  

zag ik de laatste zombies uit het zuiden

en drie Muzen uit een dorp van de Abruzzen.

 

Op een groene bergweide bij een herdershut

graasden koeien van een wit hoornvee

en bruine en zwarte paarden met lange manen.

 

Op de hoogste hoogvlakte lag nog

sneeuw van de vorige eeuw

en groeide zelfs geen schraal hard gras.

 

Op de top het wijnrode lege bunkerhotel  

dat gesloten was en een observatorium

voor het meten van bliksem en hagelstenen.  

 

Boven de top het azuurblauwe uitspansel

in een ijlte met een strak gespannen stilte 

en diep daaronder de afgrond van de angst.  

   

      

 Hendrik Carette

 

 

 

gedicht en affiche

 

 Louis Baretta

 

(1866 – 1928)

 

 

 

 

Geen Christus werd zo gekruisigd.

Geen Beethoven werd zo doof.

Geen Baudelaire had zo’n douairière.

Geen kunstenaar had zo’n geklist haar.

Geen Brusselaar was zo raar en naar.

 

 

 

Hendrik Carette

 

gedicht bij affiche

 

 Louis Baretta

 

(1866 – 1928)

 

 

 

 

Geen Christus werd zo gekruisigd.

Geen Beethoven werd zo doof.

Geen Baudelaire had zo’n douairière.

Geen kunstenaar had zo’n geklist haar.

Geen Brusselaar was zo raar en naar.

 

 

 

Hendrik Carette

 

 

uit “Meervoud” nr 110, oktober 2005

De wilde haardos van Giovanni Papini

 

De belangrijkste exponenten van het vooroorlogse futurisme zijn fascisten geworden, behalve Giovanni Papini die katholiek is geworden en Storia di Christo

heeft geschreven.           

Antonio Gramsci, in een brief aan kameraad Trotski uit 1922    

 

 

Precies honderd jaar geleden op 21 september 1905 voltooide de toen nog jonge Italiaan Giovanni Papini (1881 – 1956) zijn boek Il crepuscolo dei filosofi en begon hij zijn virulent voorwoord ‘Lezing van het voorwoord is noodzaak’ met de onthutsende verklaringen die de heftige toon en de hoog gegrepen bedoelingen van zijn uniek boek uitstekend weergeven : Dit boek is niet te goeder trouw. Het is een gepassioneerd en onrechtvaardig boek – onstuimig, eigenzinnig, genadeloos, gewelddadig, controversieel, brutaal als alle boeken van wie haten en liefhebben en zich daar niet voor schamen. Zelfs Nietzsche, die toen nog maar vijf jaar dood was, zou bij leven en welzijn niet licht geniesd hebben indien hij dit voorwoord en dit boek alsnog had kunnen lezen. Zo stelt deze Papini niet zonder enige jeugdige overmoed en  bravoure : Aldus resulteert mijn boek in een bloedbad, een moordpartij, een openbare slachting. Ik heb mij zo uitgesloofd bij het doodslaan en verscheuren dat de gevestigde beoefenaren van serieuze, meticuleuze en objectieve geschiedschrijving er van zullen trekkebekken. En eindigt hij zijn voorwoord met de woorden  : en ik weet zeker dat er, ondanks het smalend zwijgen der verheven filosofen en poseurs van de hoogdravende wetenschap, onbekende jonge vrienden zijn die temidden van de zweepslagen en dolkstoten heuglijke pagina’s en paden zullen vinden. Deze laatste uitspraak maakt deze onverschrokken Italiaan zeker waar. Dit boek dat als Het avondrood der filosofen (Soesterberg : Uitgeverij Aspekt, 2004) vertaald werd uit het Italiaans door de Nederlander Robert Lemm, die eerder al de dichtbundels Het geheimschrift en De gezworenen (voor De Bezige Bij) van de geniale Borges uit het Spaans mocht vertalen, werd ook nog voorzien van zijn degelijke instructieve inleiding en ik citeer de twee eerste zinnen van het achterplat : De verwantschap tussen Jorge Luis Borges en Giovanni Papini ligt voor de hand. Papini heeft in zijn grote dagen als tegendraadse essayist via het Italiaanse podium een stuk wereldopinie beheerst. Robert Lemm beëindigt zijn inleiding dan ook met een verwijzing naar deze Borges die Papini als een ten onrechte vergetene zag. En ik beken maar al te graag dat ik ook hier eens te meer de erudiete eminente Borges op zijn woord geloof. Zeker na mijn lectuur van dit boek waarin Papini tegen de filosofie van die filosofen, die in zijn tijd belangrijk waren of als leerstof in het toenmalige hoger onderwijs golden (meer bepaald van het eind van de achttiende eeuw tot aan het begin van de twintigste eeuw), stringent durfde ten strijde trekken. Papini begint groots en begint dus dadelijk met Immanuel Kant (1724-1804) , de vreedzame professor van Koningsbergen , of de ongekroonde Pruisische koning van de filosofie, die hij van zijn troon heeft gestoten en van wie hij het leven, het systeem en de zedenleer, kortom het hele bouwwerk in vijf hoofdstukken beschrijft en ontmantelt. Om wreedaardig te besluiten :  Kant is een dwaalgeest geworden, een warhoofd, een bedrieglijke methode. Kant heeft zich van kant gemaakt om te leven.  Daarna komt hij bij George Hegel (1770-1831) en ook hier analyseert en becommentarieert Papini op grootse en genadeloze wijze de antiromantiek van deze rebelse romanticus, hoewel hij grootmoedig toegeeft dat Hegel, een pessimistisch denker wiens doel het universele optimisme is, – na ook deze filosoof te hebben ontmaskerd – toch een groot kunstenaar is geweest, want zo besluit hij : Zijn systeem is schitterend, gedurfd, grandioos. In zijn derde hoofdstuk komt Papini dan oog in oog te staan met Schopenhauer en ook op dit station van het scepticisme aanbeland laat de geest en de pen van deze schitterende Papini geen moment twijfelen aan zijn inzicht en zijn niet te imiteren stijl. Zo schrijft  hij om de tijdgeest en de sfeer van de negentiende eeuw te schetsen : Nadat de revolutionaire rook is opgetrokken, zijn de Duitsers uitgeraasd; hun jeugdige overmoed ruimt het veld voor een bezadigd scepticisme. Een verstandige slok bier onder het toeziend oog van het gezag is te prefereren boven de te bedwelmende dranken van de romantische hoogvliegerij. (…) En die man, die nooit jong is geweest, werd de eerste mistroostige van zijn Heimat : Arthur Schopenhauer. En soms zou je haast hopen dat de woorden van Papini ook echt bewaarheid zouden zijn geweest en dus profetisch waren, indien na die eeuw (de 19de) niet ook die vorige gruwelijke twintigste eeuw was gekomen. Pas na deze zojuist geciteerde woorden begint Papini aan zijn analyse en commentaar en ook hier spaart hij de roede niet. Zo schrijft hij op superieure wijze : Iedereen weet dat Schopenhauers wijsbegeerte niet een  eigen, op zichzelf staand huis is, maar meer weg heeft van een galerij met oude wetenswaardigheden. Verder stelt Papini verrassend genoeg dat de idee van de  Wil bij Schopenhauer haar oorspong vond in zijn trotse afgunst.

Dan verlaat hij Germanië en komt hij bij de Fransman Auguste Comte (1798-1857) en hoewel zijn vernietigende toon ook hier niet milder wordt, vormt dit hoofdstuk, samen met het volgende hoofdstuk over de Engelsman Herbert Spencer (1820-1903), het minder sterke deel van dit meeslepende boek en dit allicht omdat deze beide heren als wijsgeren niet van de statuur van de anderen in dit boek waren. Zo schrijft Papini over Spencer en passant op subtiele en sublieme wijze de volgende geestige en spottende woorden : Zijn gezondheid bleef goed tot aan zijn tachtigste en over visvangst had hij niet te klagen, vooral niet in Schotland, waar hij veel forellen uit het water trok.

Maar met zijn zesde en laatste aanvalstocht in het filosofische land van Friedrich Nietzsche (1844-1900) komen wij op de barre hoogten, te midden van de ijle berglucht van een denker van wie Papini al dadelijk denkt dat hij zijn  geheim heeft ontdekt en dit geheim schuilt volgens deze paradoxale Papini zowaar in één enkel woordje : zwakte. En hoewel veel Europese denkers en dichters niet eens in de schaduw van deze Nietzsche konden treden, schrijft Papini : Maar al zijn passie, al zijn lyriek, al zijn scherpzinnigheden konden geen echte filosoof van hem maken. En misschien had Papini het in extremis wel bij het rechte eind. Wie zal Papini tegenspreken wanneer hij onomwonden verklaart : schone poëzie kan slechte filosofie niet redden. Of  nog sterker : Welk een verschil tussen zijn leven als docent Grieks en rondzwervend dichter en dat van krijgszuchtig supermens en heerser waar hij van droomde! En hoewel Papini zelf geen filosoof was, stelde hij volgens Robert Lemm toch de filosofie boven de literatuur. Toch was Papini, die zijn tijdgenoten graag kastijdde en provoceerde, wel niet zo dom en ongeletterd dat hij niet zag dat Also sprach Zarathustra het schoonste dichtwerk is dat er sinds de Faust in het Duits is geschreven. Een Nietzsche zonder Umnachtung (na Turijn) is nu eenmaal geen Nietzsche meer en toch gaat Papini heel ver in zijn scherpe aanvallen op en analyses van Nietzsche. Maar allicht ligt de haat van Nietzsche tegen het christendom ook aan de basis van de afkeer van Papini die ons hier aan het eind zelfs herhaaldelijk met bijbelcitaten om de oren slaat om de verziekte denkbeelden van deze tragische Duitser alsnog te ontkrachten. Papini was toen trouwens nog geen katholiek. Hij zou later wel een bekeerling worden en wat voor een… Een fervente gevaarlijke katholiek in de stijl van een Léon Bloy en dus zeker geen lauwe tolerante kerkganger. Het Vaticaan hield dan ook bevreesd de adem in wanneer in Italië weer een boek of een artikel van deze paapser dan paapse Papini verscheen.

Met de onverwachte uitgave van de vertaling van dit boek heeft deze uitgever alleszins de belangstelling voor Papini opnieuw gewekt.  Voor mijn part mogen ook alle andere vergeten of verboden boeken van deze Italiaan dadelijk worden vertaald en heruitgegeven. De wereldberoemde Umberto Eco verwijst in zijn meest recente boek Over literatuur ( Amsterdam : Bert Bakker, 2003) wel naar Parmenides en Pascal, maar niet één keer naar zijn verzwegen landgenoot. Ook  in zijn essay ‘Het eeuwige fascisme’ uit Vijf morele dilemma’s (Amsterdam : Bert Bakker, 1998) komt zijn naam niet voor en ook vele andere geleerden schijnen Papini te zijn vergeten, behalve dan uiteraard mijn geliefde Borges.             

En tenslotte raad ik de lezers aan om ook even te kijken naar de kleine pasfoto op het stofomslag van dit hier bejubelde boek. Ook zij zullen ongetwijfeld onder de indruk zijn van de grote wilde haardos van deze toen nog jonge verschijning. Alsof de natuur (of God) het toen absoluut noodzakelijk vond om het voorhoofd, de schedel en de hersenen van Giovanni Papini op een natuurlijke, maar ook op een welhaast bovennatuurlijke wijze te beschermen en te vrijwaren.

 

                                                                                                            Hendrik CARETTE           

                                                                                   

Schokkend gedicht

Een bolsjewistische fanfare

                                                                       

                                                                         

Lenin, de tamboer met zijn pet, loopt vooraan naast de al bebloede vlag.

De pokdalige Stalin pauzeert slechts na een harde plechtige paukenslag.      

 

De bebrilde Trotski bespeelt de tuba en de arme Boecharin de bombardon.

De lepe Beria en de bleke Lakoba blazen beiden op een lange hoorn.

 

De trotse besnorde Semjon Boedjonny trekt lachend aan zijn accordeon

en in het oude koude Moskou slaat Molotov op bevel op de grote trom.           

 

Gorki, de ingenieur van de ziel, bezingt al die leren figuren in leren jekkers. 

Alleen de dwaze dwerg Jezjov met zijn rode armband aan hinkt achteraan. 

 

 

Hendrik Carette

Uit de bundel “ Een zeemeermin aan de monding van het Zwin “ (Gent : Poëziecentrum, 2011, te bestellen in de betere boekhandel)