Episch gedicht bij Allerheiligen en Allerzielen

Een dag uit het leven van Herwig V.

 

                                                                                            

                                                                                             Een heiligenleven schrikt mij af

                                                                                                                     Michel Bartosik

 

Om de klok van zes stommelt hij

naar beneden in zijn slobberkleren

en verlaat het pand met zijn volgeladen stolp.

 

Om de klok van zeven stapt hij

op een rode stadsbus

naar Steenbrugge, naar het kerkhof.  

 

Daar plant hij bloemen en planten

in de bevochtigde grafgrond

bij het kruisje van Magdalena Philomena  V.

 

Hij helpt minzaam

een vroege bezoeker  

die zoekt naar een nummer en een naam.

 

En staart heel even

naar een zwarte zwaar ingezonken tombe

met een eeuwige vergunning.

 

Om de klok van elf eet hij een boterham

met kruimels, drinkt buiten een glas bier

en veegt het schuim van zijn paarse lippen.  

 

Zijn dag bij de doden eindigt met het angelus.   

Hij loopt naar de poort, stamelt een zin

van Gezelle en keert terug naar de zwanenstad.   

 

Daar wacht hij dan op de nacht;

haalt een brief uit Canada uit zijn archief

en mompelt langzaam een haiku.

 

Na de dagsluiting vlijt hij zich neer

op een veldbed

waar hij de rust vindt en de zaligheid.

 

Hij gelooft in de goedheid van zijn God

en zijn lot en droomt luid van een graf

aan de haag dicht bij de kerkhofdreef. 

 

Hendrik Carette

De torbiede Wilfried Adams

De torbiede Wilfried Adams

 

       Dit alles bewaar ik in mijn geheugen, en ik bewaar in mijn geheugen

hoe ik het geleerd heb.

                                                                                  Augustinus, Belijdenissen, X, XIII

 

Hij haatte bijna prof. dr. Hugo Brems (ik niet), en hij zou nu wellicht graag dat boekje van Marja Pruis Als je weg bent (Amsterdam : Prometheus, 2013) over het leven en de boeken van de filosofe Patricia de Martelaere hebben gelezen.  

            Hij spotte graag met de figuur van Georges van Severen (ik niet).

Wilfried bewonderde de dichter Jos de Haes (ik ook). De Brabantse dichter van  ‘Een kus in Ter Kameren’ en vooral ook de dichter van het sonnet ‘Genealogie’ dat in het sextet eindigt met de verzen Zij prikken de papillen in mijn mond, / zij zetten ’t virus in mijn aderen, / O stalmeiden en dronkaards, vaderen. (die we beiden par coeur konden reciteren). Wilfried reisde ooit naar Catalonië en kende zelfs Catalaans (ik niet). Paul Smolderen droeg het gedicht ‘Bomen’ uit zijn dichtbundel Bijna november (Antwerpen : Deus ex Machina, 1989) aan hem op en dit gedicht citeer ik hier graag in extenso :

                       Als vrouwen bomen zijn,

                       zijn mannen bladeren,

                       door de wind gestoten lover.

 

                       En in dit liegend land,

                       liefde geheten,

                       wordt het laat lente en vroeg

                       herfst. Is het altijd

 

                       bijna November. 

           

            Wilfried was bevriend met Lucienne Stassaert en met de dichter en linguïst Michel Bartosik die bijna tegelijkertijd of als het ware in dezelfde periode als  Wilfried stierf. En ook met de strenge stalinist Peter Bormans.

            Wij (Wilfried en ik) waren geen vrienden, maar ook geen vijanden. Hij gaf mij tijdens onze ontmoetingen altijd het gevoel dat hij al te bitter, al te wrokkig en vrekkig was, alsof de hele wereld hem vijandig was. Misschien was dit wel de invloed van Hugues C. Pernath die als een slagschaduw of als een literaire last op zijn schouders woog. Hij was ook helemaal geen echte Boogschutter maar had nog de invloed van het vorige teken van de dierenriem; de gevaarlijk morbide Schorpioen. Hij was immers geboren op 23 november.

            Wilfried had iets torbied : een neologisme uit ‘turbid’ (troebel door al die goedkope rode wijnen), ‘torpid’ (sloom, want hij was een leptosoom) en ‘morbid’ (somber door zijn somberte) dat mij soms afstootte. Zie voor dit nieuwe woord :  Paul Claes in zijn ‘Aantekeningen’ bij zijn vertaling van Giacomo Joyce (Antwerpen: Kritak, 1995) van James Joyce.       

            Geert van Istendael heeft hem nog bezocht in een koud hospitaal in Antwerpen en vertelde mij in Brussel op het terras van de Cirio hierover een gruwelijk verhaal. Of hoe een beklemde dichter zich van zijn ketenen en zijn naderende einde wilde bevrijden.

            Ik zoek nu naar zijn mooiste gedicht. Vergeefs. Anderen moeten dit hier voor mij doen, want helaas ik heb zelfs zijn laatste dichtbundel Met name (Leuven : Uitgeverij P, 1997) niet in mijn bezit. En zelfs in Komrij’s canon (Amsterdam: Prometheus, 2012) van de ook al dode Komrij staat hij niet (ik ook niet). Maar Wilfried zou luidop lachen en zelfs even fier en vrolijk zijn want in deze ultieme bloemlezing in honderd gedichten ontbreken ook de volgende dichters:  Paul van Ostaijen, P.C. Boutens, Jos de Haes, Hubert van Herreweghen, Paul Snoek, H.C. Pernath, Leonard Nolens, Lucienne Stassaert, en dus ook Wilfried Adams die in het register anders mooi tussen Gerrit Achterberg en Jan Arends had kunnen staan. Of in de bloemlezing chronologisch tussen de al te melige Neeltje Maria Min en de pseudo-decadente verzenbakker Jean Pierre Rawie. Het is ook nooit goed en het zal nooit meer goed komen, maar ik weet wel zeker dat Wilfried niet in zulk een bloemlezing tussen zulk een gezelschap had willen staan. Want hij mocht dan al wat torbied zijn, zijn fierheid of zijn trots (als pantser) had hij toch ook nog.

                                                                                       Hendrik Carette

                                                                                              

Rouwadvertentie

Rouwadvertentie

 

 

Een paar dagen na de dood van professor Marcel J.

staat in De Standaard onderaan de rouwadvertentie  

in kleine letters: De toga wordt gedragen.

 

Ik besef dat deze zin gericht moet zijn aan zijn levende

Leuvense collega’s. Toch rest mij één vreemde vraag:

zou Marcel ook in zijn kist zijn toga hebben gedragen?

 

Want wie weet? Aan de zware poorten van de hel

of bij het betreden van de wachtzaal voor de hemel   

helpt het dragen van dit ambtskleed misschien wel.

 

 

 

 

Hendrik Carette

Gevaarlijk gedicht

De zwarte paapse Papini

 

 

In bijna alle kerkprovincies; van Roermond tot Rome

            en van Mechelen tot Milaan

mompelden toen, in zijn tijd, bijna alle abten,

            bekeerlingen en kapelaans zijn naam.

 

Helaas in elk huis waar God als heerser huist,

            sluipt ook de Satan binnen, vermomd

als Florentijn, als jonge non, als onstuimige seminarist,

            of onzichtbaar als een onzichtbare Gog.

 

Vijf vadem diep in de Etruskische grond

            onder een grijze gebroken deksteen

ligt nu zijn wit geworden gebeente

            dat niemand opgraaft, verzamelt en vereert.

 

Hendrik Carette

Nieuw gedicht

Het enigmatische leven van Louis Baretta

 

Il faut pouvoir peindre des cris –

les clameurs de l’âme.

 

 

Werd hij beschermd door een barones?

Bleef hij een occultist tot in de kist?

 

Of was hij een schuwe gedrongen zomervogel

in de kooi van zijn krochtachtig atelier?

 

Hoe hevig was hij doordrenkt door de mystiek

en de koorts van zijn raar en naar leven?

 

Hoe dan ook: wie zijn fel besmeurde sanguines

bekijkt raakt bespat door dat bloed van Christus.

 

En haakt naar andere vragen en antwoorden.

 

Bovendien werd hij ook nog verneukt tot craquelé

door de dove kwartels van de domme kritiek.

 

 

Hendrik Carette

in memoriam

De grootste Friese dichter sinds eeuwen  

 

Werd hij in 1949 geboren in Wolvega of in Oudwoude? In Sloten of in Hindeloopen? In Sneek of in Harlingen? Vermoedelijk in Leeuwarden waar hij donderdag 7 maart is overleden. Heer Kanker kiest zijn zieken uit en maait de doden neer. De Friese dichter Tsjêbbe Hettinga was ook nog blind, zoals Homeros en Borges, maar had een prachtige ruige stem om zijn epische gedichten bijna al zingend voor te dragen in de taal waarin hij schreef : het Fries. Nog maar weinig dichters hebben de moed en de overtuiging om in een minderheidstaal als het Fries (of het Afrikaans) te leven, te lezen en te schrijven. Wie ooit de CD bij de dichtbundel Platina de zee van tien jaar geleden (Antwerpen : Atlas, 2003) met als oorspronkelijke titel Fan oer see en fierder (van overzee en verder) heeft beluisterd hoorde een zeer authentieke stem en een taal die wel wat middeleeuws of oergermaans klonk, want het Fries is geen dialect maar een West-Germaanse taal. In deze dichtbundel staat ook het krachtige prachtige gedicht ‘De Krük’ (De Kruik in de vertaling van Benno Barnard). Ook zijn eerdere tweetalige (Fries/Nederlands) bundel Vreemde kusten/ Frjemde kusten van 1995 bij dezelfde uitgever en met dezelfde vertaler was voor velen een aangename overrompelende leeservaring of  lectuuravontuur. De bundel werd uitgegeven met steun van de Provincie Friesland of mei stipe fan de Proninsje Fryslân en vooraan plaatste deze Friese bard een paar woorden als een slogan van de al even romantische dichter J. Slauerhoff : Wat een leven!

En zonder te overdrijven of al te dweperig te worden kan ik hier gerust schrijven Wat een poëzie! Het lijkt mij moeilijk om hier een voorbeeld te geven van de bijzondere sfeer en de zwaar geladen klankkleuren van deze meeslepende ijzersterke verzen, maar ik zal toch een poging doen en citeer enkele verzen uit het titelgedicht ‘Frjemde kusten’ zowel, in het frisse Fries als in het koudere Nederlands:

            Oerenlang doal ik troch it havenkertier,

Drink yn ‘e dokkroegen: ûnder de dekmantel

            Fabn nacht en neon befarre rossige

Froulju de koaien fan it wrakke skip De Wrâld

 

Of gewoon in het moderne Diets :

           

            Urenlang dool ik door het havenkwartier,

Drink in de dokkroegen: onder de dekmantel

            Van nacht en neon varen rosse vrouwen

In de kooien van het wrakke schip De Wereld

 

En dan komt natuurlijk nog de verrassende zin tussen haakjes (Met pooiers aan de pompen die de tranen Hozen).   

 

Kortom : Wie deze dichter leest komt terecht bij een echte (Friese) dichter en kan ook nog zijn levende stem aanhoren.

                                                        Hendrik Carette, Schaarbeek 9 maart 2013  

jaaroverzicht

Jaaroverzicht (2012) van mijn publicaties in diverse periodieken

 

1. Limonov : provocateur en nationaal-bolsjewist, artikel in het maandblad Meervoud nr. 173, januari 2012, p. 43.

 

2. Borges en al zijn gedichten, essay over Alle gedichten van Jorge Luis Borges vertaald door Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer (Amsterdam : De Bezige Bij, 2011) in de Mededelingen van het C.D.R. (Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie) nr. 191, 2 april 2012.

 

3.- Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres (gedicht) in het boek De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat (samenstelling Philip Hoorne en Chrétien Breukers), Maassluis : Compaan Uitgevers, 2012, ISBN : 978-94-903749-0-7, p. 245.

 

4. – De thee van Amélie Nothomb en de gal van Patrick Roegiers, polemisch artikel in Gierik & NVT, lentenummer over Belgische Franstalige schrijvers in Parijs, nr. 114, 2012, p. 52 – 53.

 

5. – Een aristocratische hond, gedicht opgedragen aan Charlotte Mutsaers, uitgekozen door de Nederlandse website ‘De Contrabas’ in de rubriek  ‘Gedichtenforum’. 

 

6. – Het wonderlijke woordenweb van Hubert van Herreweghen (essay met een bibliografie) in TeKos, nr. 145 (2012) , p. 54 – 57.

 

7. – We zijn nog met veertig (gedicht) in het zestiende Jaarboek  Joris van Severen (Ieper: Studiecentrum Joris van Severen, 2012), p. 205, ISBN 9789076057149.

 

8. –  Voorbij de strofegrens en de witregel, essay over het magistrale studieboek De gong & de rookberg van prof. Piet Gerbrandy, in Poëziekrant, mei 2012, p. 60 – 63.     

 

9. – Begrafenis van Emil Cioran in Parijs (gedicht) in TeKos, nr. 146 (2012), p. 57

 

10. – Requiem voor Zulma of de slangenbeten van het gemis (essay over Willy Spillebeen) in kunsttijdschrift Vlaanderen, nr. 339, febr. 2012, p. 44- 46.

 

11. – Vierdelige gedichtencyclus over Nescio, in het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada, jaargang 26 nr. 1/2 , p. 20-24, (2012) met de gedichten ‘Nescio en de oorden die hij heeft gezien’, ‘Nescio en de naaktheid van naakte vrouwen’, Nescio en de God van Nederland’, ‘Nescio en de anderen’.

 

12. – Meester Hans Memlinc (gedicht) werd gedrukt, gesigneerd  en te koop aangeboden aan de leden van de  Vriendenkring Kunst Houtland (Torhout, 2012).

 

13. – Zes gedichten (‘Gouden tijdperk’, ‘De dingen die mij omringen’, ‘Het harde vers van Ida Gerhardt’, ‘Een kasteel in Moravië, een kamp in Siberië’, ‘Aan de Adriatische Zee’, ‘De mystieke Borges’ ) in Poëziekrant, augustus-september 2012, p. 76-81.

 

14. – Laaglandse poëzie, bloemlezing met summier commentaar bij tien geliefde dichters (Michiel de Swaen, Hugo Nestor Verriest, Arnold Sauwen, Hubert van Herreweghen, Wilma Stockenström, Renaat Ramon, Henri-Floris Jespers, Herwig Verleyen, Frans Deschoemaeker en Benno Barnard) in het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada , jaargang 26, nr. 4/5 , (2012) p. 41- 51.

 

15.- Eenentwintig Japanse haiku’s van de laatste Dietse dichter, in ADJV-Schriften, Ieper: Bijdragen tot de geschiedenis van het Algemeen Diets Jeugdverbond, nr. 21, 4de trimester, 2012, p.23-26.

   

16. – Een ware zendeling van de poëzie (In memoriam J. Bernlef) in Poëziekrant, oktober-november 2012, p. 69, jaargang 36 nr. 6.      

 

Hendrik Carette,

Schaarbeek, Driekoningen (6 januari) 2013

Gedicht

Wanneer het eigenlijk begon

 

 

                                                          Van Sapho ben ik gaan houden

                                                          sinds de vernietiging

                                                          haar teksten heeft ingekort.

                                                         

                                                          Hans Faverey, Hommage à Sapho

 

 

Lang voor Thucydides en lang

voor de komst van de Moabieten.

 

Lang voor Michiel de Swaen van Duinkerke

als heelmeester door ‘t bos en het hommelland

naar Brugge reisde

om daar zowaar in het jaar 1700…

 

Lang voor Paul Celan over de Boekawina trok

en lang voor de Duitse dichteres Ulla Hahn

zonder Teutoonse zwaartillendheid

een gedicht over Rome schreef

dat eindigde met de sonore woorden:

Minestrone Mamma mia

Dolce Duce Du…

 

Hendrik Carette 

Intermezzo

Eenentwintig Japanse haiku’s van de laatste Dietse dichter  

                                                                                      

Le haïku a cette propriété quelque peu fantasmagorique que l’on s’imagine toujours pouvoir en faire soi-même facilement.

                                                          Roland Barthes, L’empire des signes

 

1.

 

Tussen land en zee

ligt het laag getijdenland.

Ik wacht op de vloed.

 

2. 

 

Groen kleurt die rivier

bij de bocht aan de oever

waar druiven rijpen.

 

 

3.  

 

De weg door het wad

wordt een diepe waterplas.

Mijn laarzen plonzen.

 

4.  

 

Mijn bestofte stok

lijkt de staf van een pelgrim

die nergens heengaat.

 

5.  

 

Niemand hoort mij hier

op de top van een hoog duin

waar ik staar naar zee.                                                                           

 

 

6. 

 

Haar zijden waaier

zorgt voor een tropisch briesje  

in haar cleavage

 

 

7. 

 

Onder de veren

van de sperwer stuwt het hart

harder en sneller.

 

8. 

 

Ach, dit is het land

dat meer dan eens mijn voeten

heeft mogen voelen.

 

9. 

 

Die plompe toren

helpt de zeelieden niet meer.

Hij staat al te ver. 

 

 

 

 

10. 

 

De magnolia bloeit

met tulpvormige bloemen

maar blijft een bastaard.

 

11.

 

In het donker woud

verscholen vind ik zijn hut.  

De plek is ontgrond.   

 

 12.

 

Honderden meters

hoog aan de zomerhemel 

zingt die leeuwerik.        

           

13. 

 

In die harmonie

spelen pijpers de muziek.

Niet de trommelaars.    

 

 

14.

 

Is dat vuur dat smeult

het heilig vuur dat nog brandt

of slechts een strovuur?

 

 

 

 

15.

 

Die zwarte lijster 

maakt mij elke morgen blij

met zijn lang gezang. 

 

 

16.

 

Met al zijn wortels

boven de harde rotsgrond

groeit de wonderboom.

                                                                                            

         

17.

 

De dichter slaapt slecht.

De zandman moet lang wachten    

tot de Muze komt.   

 

 

18.

 

De Blauwe Vinvis 

glijdt doorheen de wateren  

van zijn oceaan.   

 

19.

 

Die rode lakverf

op die Japanse Toren

glanst zo in de zon.

 

20.

 

De top blijft besneeuwd.

In de verte rijst de berg

– het is een vulkaan.  

 

21.

 

Als jonge grijsaard

wil ik het doen na de noen:

een uiltje vangen.

 

 

Hendrik Carette

                                                                                      

 

                                                                                 

                                                                          

                                             

                                

Toespraak

Dankwoord bij de uitreiking van een oorkonde

 

Ik heb al een oorkonde van Gerard Reve, die ik bezocht met mijn eerste uitgever Johan Sonneville in het zuiden van Frankrijk in een verlaten spookdorp van het departement de la Drôme. Later zond de adelborst Saint-Remy (Remy de Muynck) mij vanuit Antwerpen een oorkonde die bij mij thuis in de gang als een diploma werd opgehangen en waarop ik op 10 mei 1979 tot waarachtig dichter werd geslagen. Op 17 maart 2009 zond mijn goede vriend Renaat Ramon mij een gedicht dat nu aan de muur van de salon hangt en waarvan de derde strofe luidt :

                       Velen benijden ons,

                       want wij kennen de holle wegen

                       van het zwarte woud, de wingewesten,

                       de heimelijke gang van de zoeaven

                       en Zwijndrechtse Nieuwlichters.

                       En ja, we gaan om met drosten,

                       douairières, poldermeesters, dijkgraven.

Een paar jaar geleden zond mijn goede maar soms vreemde vriend Herwig Verleyen mij alle nodige documentatie om een kleine plas, een iets grotere zandbank, een kwelder, een vaargeul, een kleine ondiepte, een lap zee in de zompige wadden van de waddenzee te  kunnen bezitten. En dit voor de betaalbare som van tien tot twintig euro of meer en aldus als het ware symbolisch te kopen en zo het hele waddengebied te vrijwaren tegen de gasboringen en andere calamiteiten die de natuur aldaar in Friesland, ons klein idyllisch Siberië, zouden kunnen verstoren. Zodat ik heden niet zozeer een grootgrondbezitter ben, maar een kleine eigenaar van onze eigenste zo wonderlijke waddenzee…             

 En de voorbije week zond Wido Bourel, afkomstig uit Kaaster in Zuid-Vlaanderen en heden wondende in de Merellaan in Bouwel  in de Kempen  (de vorige winnaar van de Ferdinand Snellaert-prijs) mij zowaar opnieuw een oorkonde. Ditmaal met het mooiste Frans-Vlaamse woord van het jaar 2012. Het woord Ruschenbusche…  

            En vandaag ontvang ik opnieuw een oorkonde voor de Ferdinand  Snelleaert-prijs.  Wat moet ik met al die oorkonden? Beste vrienden, landgenoten en medestrijders : mijn eeuwige verloofde (ze luistert niet toevallig naar de naam Beatrijs)  bewaart al deze oorkonden als de documenten van een excentriek museum in het vervallen herenhuis dat wij samen bewonen als de laatsten der Mohikanen in het getto van Schaarbeek waar nu nog altijd de geest van Emanuel Hiel of van Michel de Ghelderode rondwaart tussen onze landgenoten die geen landgenoten zijn maar zwaar bebaarde schreeuwerige moslims die enkel de Koran lezen en helaas nooit of nooit een psalm van de psalmist, een gebed voor het vaderland, een heerlijk prinsenlied, een lied van de bijna verboden Jef Elbers of een gedicht van uw niet zo nederige dienaar hebben beluisterd.  

 

Vive le gueux et vive la république   !

 

Hendrik Baudewijn Carette,

Brussel, 9 juni 2012