De torbiede Wilfried Adams

De torbiede Wilfried Adams

 

       Dit alles bewaar ik in mijn geheugen, en ik bewaar in mijn geheugen

hoe ik het geleerd heb.

                                                                                  Augustinus, Belijdenissen, X, XIII

 

Hij haatte bijna prof. dr. Hugo Brems (ik niet), en hij zou nu wellicht graag dat boekje van Marja Pruis Als je weg bent (Amsterdam : Prometheus, 2013) over het leven en de boeken van de filosofe Patricia de Martelaere hebben gelezen.  

            Hij spotte graag met de figuur van Georges van Severen (ik niet).

Wilfried bewonderde de dichter Jos de Haes (ik ook). De Brabantse dichter van  ‘Een kus in Ter Kameren’ en vooral ook de dichter van het sonnet ‘Genealogie’ dat in het sextet eindigt met de verzen Zij prikken de papillen in mijn mond, / zij zetten ’t virus in mijn aderen, / O stalmeiden en dronkaards, vaderen. (die we beiden par coeur konden reciteren). Wilfried reisde ooit naar Catalonië en kende zelfs Catalaans (ik niet). Paul Smolderen droeg het gedicht ‘Bomen’ uit zijn dichtbundel Bijna november (Antwerpen : Deus ex Machina, 1989) aan hem op en dit gedicht citeer ik hier graag in extenso :

                       Als vrouwen bomen zijn,

                       zijn mannen bladeren,

                       door de wind gestoten lover.

 

                       En in dit liegend land,

                       liefde geheten,

                       wordt het laat lente en vroeg

                       herfst. Is het altijd

 

                       bijna November. 

           

            Wilfried was bevriend met Lucienne Stassaert en met de dichter en linguïst Michel Bartosik die bijna tegelijkertijd of als het ware in dezelfde periode als  Wilfried stierf. En ook met de strenge stalinist Peter Bormans.

            Wij (Wilfried en ik) waren geen vrienden, maar ook geen vijanden. Hij gaf mij tijdens onze ontmoetingen altijd het gevoel dat hij al te bitter, al te wrokkig en vrekkig was, alsof de hele wereld hem vijandig was. Misschien was dit wel de invloed van Hugues C. Pernath die als een slagschaduw of als een literaire last op zijn schouders woog. Hij was ook helemaal geen echte Boogschutter maar had nog de invloed van het vorige teken van de dierenriem; de gevaarlijk morbide Schorpioen. Hij was immers geboren op 23 november.

            Wilfried had iets torbied : een neologisme uit ‘turbid’ (troebel door al die goedkope rode wijnen), ‘torpid’ (sloom, want hij was een leptosoom) en ‘morbid’ (somber door zijn somberte) dat mij soms afstootte. Zie voor dit nieuwe woord :  Paul Claes in zijn ‘Aantekeningen’ bij zijn vertaling van Giacomo Joyce (Antwerpen: Kritak, 1995) van James Joyce.       

            Geert van Istendael heeft hem nog bezocht in een koud hospitaal in Antwerpen en vertelde mij in Brussel op het terras van de Cirio hierover een gruwelijk verhaal. Of hoe een beklemde dichter zich van zijn ketenen en zijn naderende einde wilde bevrijden.

            Ik zoek nu naar zijn mooiste gedicht. Vergeefs. Anderen moeten dit hier voor mij doen, want helaas ik heb zelfs zijn laatste dichtbundel Met name (Leuven : Uitgeverij P, 1997) niet in mijn bezit. En zelfs in Komrij’s canon (Amsterdam: Prometheus, 2012) van de ook al dode Komrij staat hij niet (ik ook niet). Maar Wilfried zou luidop lachen en zelfs even fier en vrolijk zijn want in deze ultieme bloemlezing in honderd gedichten ontbreken ook de volgende dichters:  Paul van Ostaijen, P.C. Boutens, Jos de Haes, Hubert van Herreweghen, Paul Snoek, H.C. Pernath, Leonard Nolens, Lucienne Stassaert, en dus ook Wilfried Adams die in het register anders mooi tussen Gerrit Achterberg en Jan Arends had kunnen staan. Of in de bloemlezing chronologisch tussen de al te melige Neeltje Maria Min en de pseudo-decadente verzenbakker Jean Pierre Rawie. Het is ook nooit goed en het zal nooit meer goed komen, maar ik weet wel zeker dat Wilfried niet in zulk een bloemlezing tussen zulk een gezelschap had willen staan. Want hij mocht dan al wat torbied zijn, zijn fierheid of zijn trots (als pantser) had hij toch ook nog.

                                                                                       Hendrik Carette