NOTITIES

Zeventien aantekeningen en ophelderingen

 

 

In het huis van de dichter is meestal maar één belangrijke kamer: de antichambre.

*

Mediteren met de ogen open doet mij goed; ik deed het op de trein van Brussel naar Brugge, maar dan wel in een rustige lege coupé van eerste klasse.

*

De hoofdstad van mijn verloren en verboden Dietsland (van Leeuwarden tot Luxemburg) is Dordrecht, omdat de Dortse Synode daar plaats had en omdat het Hollands Diep daar diep is.

*

Mijn eerste uitgever en vriend Johan Sonneville liet zich ooit op een nacht opsluiten in de bibliotheek (De Biekorf) van mijn geboortestad Brugge. Men vertelt er niet bij of hij dit deed om een nummer van het aloude tijdschrift Biekorf te kunnen lezen of een zeldzaam nummer van het tijdschrift Betoel.

*

Bij herlezing besef ik meer en meer dat het zwaar rijmende Een lamentatie van de melaatse koning(Leuven, 2005) van de dichter Hubert van Herreweghen een literair hoogtepunt is. Deze Brabantse dichter kende tenminste nog de Statenbijbel en durfde nog te rijmen zonder een rijmelaar te zijn.

*

De Waalse dichter William Cliff heeft vaak en soms zeer ver gereisd. Nu woont hij in het wat trieste provinciaalse Gembloux, want het is de plicht van de dichter om ons te troosten en dus om soms ook zelf diep ongelukkig te zijn. Hoe dan ook hij is en blijft de grootste levende Franstalige dichter in ons landje. Ik kocht hier in Brussel onlangs zijn nieuwe dichtbundel Le Temps suivi de Notre-Dame (Paris: La Table Ronde, 2020) met op de bladzijden 84 en 85 het gedicht ‘Eeklo’ dat de dichter Peter Theunynck zou moeten lezen. Want wie schrijft nu in ’s hemelsnaam een gedicht over het trieste Eeklo?

*

De Vlaming vluchtte vroeger voor de vloedbeweging van de zee. Nu vlucht de Vlaming voor het vloekwoord Identiteit.

*

Oostenrijk is het kernland van het oude Europa en geniën zoals Karl Kraus, Johan Strauss, Sigmund Freud, Rainer Maria Rilke, Ludwig Wittgenstein, Georg Trakl, Otto Weininger,  Gustav Klimt en Egon Schiele;  allen zonder uitzondering komen uit die broeierige wat decadente sfeer van het Weense cultuurwoud. Ik zou welhaast kunnen uitroepen: Was ik maar een Wener !

*

Kleine etude in S groot: Neem een sauna in het land van de Sami (Lapland) aan de rand van een melancholiek meer en luister dan naakt in gezelschap van een naakte vriendin naar die fijne trieste wals van de Finse componist en vrijmetselaar Jean Sibelius. Per Olov Enquist verwijst in zijn mooie liefdesroman Het boek der gelijkenissen (Amsterdam, 2014) naar de onvoltooide Achtste Symfonie van Sibelius.

*

Het aards paradijs bestaat. Ik weet waar het zich bevindt. Ik denk op het kleine eiland Capri waar ook Maxim Gorki en Marguerite Yourcenar hebben geresideerd.

*

Onze meest vergeten essayist en kunstcriticus is Arthur Hendrik Cornette (Antwerpen, 1880 – Brugge, 1945). Ziehier de prachtige woorden die de dichter Maurice Giliams in 1966 over hem schreef: “In elk opzicht un érudit, schrijft hij bijzonder pittig, fris en stijlvol. Van pedante bestorven wijsheid of geleerdheid  is in zijn geschriften geen spoor te merken. Il avance à coups de nouveauté. Hij noteert schijnbaar terloops doch altijd raak, met innige koelheid, met dichterlijke nuchterheid. Hiermee valt hij uit de toon van de Vlaamse-literaire traditie die, in het algemeen, op anekdotische breedvoerigheid gesteld schijnt en matig belangstelling opbrengt voor het intelligent gedacht en geschreven essay. Onder zijn generatiegenoten is hij een onrechtvaardig in de schaduw gehouden figuur ofschoon hij, beter genuanceerd dan enig ander Vlaams tijdgenoot, tot de Europese elite behoort.”

*

Als zwaar gecensureerde dichter leef ik al lang in een mij opgelegde en dus onvrijwillige quarantaine. Toch blijf ik immuun voor de ziekten en plagen van deze babbelzieke digitale samenleving.

*

Wie las mijn columns in het beruchte maandblad Meervoud en wie leest mijn gedichten her en der uitgestrooid in Het Liegend Konijn van cultuurpaus Jozef Deleu of in het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada? Misschien vierentwintig of vierenveertig lezers en lezeressen in Menen, Middelburg, Maastricht, Muiden en Middelharnis.

*

De knappe Wide (wat is dat toch een rare voornaam!) Verknocke (hij is de kleinzoon van de dichter Ferdinand Verknocke die ooit een ode aan Adolf Hitler schreef) draagt bloemen op zijn zwart hemd (Zie de foto op de frontpagina van De Standaard der Letteren van vrijdag 28 februari 2020). Hij heeft zwart krulhaar en een fijne zwarte snor (geen Streuveliaanse knevel) en kijkt eerder ernstig en bijna uitdagend naar de lens van de fotograaf. Bij zijn grootvader was het wellicht de swastika die zijn hemd of zijn kostuum sierde want deze andere Verknocke was een overtuigd nationaalsocialist. Nog in 1943 publiceerde het tijdschrift Groot Nederland gedichten van zijn hand. Ook de verzande zeearm Het Zwin en de zee inspireerden deze West-Vlaamse bard. Geen bloemetjes of bloemen.

*

Een tijdje geleden stelde Geert Van Istendael mij voor aan een dochter van Hubert van Herreweghen en zei:Dit is de decadente dichter Hendrik Carette. De vraag is: bedoelde de goede en wijze Geert dat ik een decadent leven leid of dat ik decadente gedichten schrijf. Ik weet het niet en moet het ook niet weten. God of de grote Borges dicteren mij en ik noteer. Maar soms droom ik dat ik de geheime persoonlijke secretaris ben van beiden. Ik kan niet anders zijn dan ik ben.

*

Ik lees nu de biografie van Erasmus van Johan Huizinga (Rotterdam, Ad. Donker, 2017, twaalfde druk). Ook Leen Huet leest nu dit boek. Het is een machtig boek en al in de inleiding van J. Sperna Weiland (en dit is geen pseudoniem!) van mei 2001 val ik al op machtige openingszinnen. De eerste druk van dit boek verscheen in 1924. En ik zeg het maar dadelijk: wie nog nooit een boek of één zin van deze grote Huizinga heeft gelezen is een onwetende of een cultuurbarbaar.  Als voorbeeld citeer ik graag de laatste paragraaf van het zevende hoofdstuk: “Eer dan in de verzuchting aan Servatius kwam waarschijnlijk hier, in de stilte van het Alpenlandschap, iets van Erasmus’ diepste aspiratie boven. Doch ook nu is het een verborgen laag van zijn zieleleven, niet de krachtige impuls, die aan zijn leven inhoud en richting gaf, en hem met een onweerstaanbare drang dreef tot altijd nieuwe studiën.” Het wordt tijd dat we in onze Lage Landen ook zijn andere boeken zoals Geschonden wereld (1945) en Homo ludens(1938) lezen en herlezen.

*

Ik weet nog te weinig over die twee andere Brugse dichters; met name de dichters Anthonis de Roovere (1430 – 1482) en Eduard de Dene (1505 – 1578). Beiden werden in Brugge geboren en beiden stierven ook in Brugge. In het boek Oefeningen in genot (Amsterdam: Prometheus, 2020) van Herman Pleij met als ondertitel ‘Liefde en lust in de late middeleeuwen’ worden deze twee dichters geciteerd. Vooral in het dertiende en laatste hoofdstuk ‘Seksuele revolutie?’ komt de Brugse stadsdichter Anthonis de Roovere met zijn zotte refreinenten tonele. Maar te weinig.

 

 

                                                                                  Hendrik Carette