Portret van E.M. Cioran

Cioran

Ik lees Cioran. Al heel lang. Hij was een voormalig
lid van het Legioen want hij had een Karpatenkop.
Hij leefde als een monnik in een mansarde
in Parijs en als hij niet slapen kon wandelde
hij ’s nachts door het Luxembourg. Nachtenlang.

Hij schreef veel maar was geen saaie schrijver
en was ook geenszins een flauwe fletse filosoof
maar de maker van zeer explosieve paradoxen.
Geen bogomil en geen boeddhist, geen nihilist
en geen hystericus. Hij was een man van de gnosis.

En bovenal; hij vond dat God heel veel te danken
had aan de hemelse muziek van Johann Sebastian.

Hendrik Carette

Walvisgedicht

Ode aan het oceanische leven

Op de rug van mijn glanzende bultrug reed ik
als een jonge surfer
op de veel te wilde golven
van een hoog gestegen oceaan.

Mijn balein en ik dreven
lang op het water en doken dan plots
naar de abyssale diepten
waar wij ademden als op aarde.

De zeven continenten waren verzonken
en de zeven wereldzeeën
vormden een nieuwe wijde wereld.

Alleen de koude eilanden van de Aleoeten
en hier en daar een atol bleven bestaan.

Hendrik Carette

G E D I C H T

Sturm der Liebe; een dagelijks feuilleton voor de hele familie

Het hotel ligt in de Beierse Alpen als een Edelweiss
op het gras van een Alpenwei. Het hotel is clean
zonder bedwantsen en de meeste hoffelijke gasten
zijn blozende vrijburgers uit de buik van Beieren.

Iedereen spreekt hier een zacht flemend Duits
zoals in de bankfilialen van Luxemburg en Liechtenstein.
In elk geval zachter en valser dan
de eens zo beroemde hutbewoner van Todtnauberg.

Niemand aan de balie spreekt hier nog Sorbisch.
Allen hebben zich al ritueel gezuiverd.
En niemand gewaagt hier nog van ’t Oostfront,
van Lebensraum of van de bombardementen op Dresden.

Allen streven nu naar een rein en gezond leven
zonder Meester Eckhart
of zonder de stok van Schopenhauer
en zekerlijk zonder de zonderlingen van Rosenmontag.

Hendrik Carette

Over een vergeten literair tijdschrift

Betoel en de Betoeliens

Het gelukkigst is de mens bij wie mislukking en welslagen zo’n beetje in evenwicht zijn; zelf ben ik tamelijk geslaagd en tamelijk mislukt.
C.J. Kelk

Provincialen waren wij – prachtige provincialen. Marginalen waren wij – magnifieke marginalen. En schrijvers zonder een boek dat we zèlf hadden geschreven. En grote lezers; legendarische grote lezers. Jean Sonnenschein had toen al alles van de Duitse filosoof Ernst Bloch gelezen en zeker dat driedelige Das Prinzip Hoffnung. Georges Wildeboom had toen al alles van Hugo Claus en aanverwante auteurs gelezen en René Ramonez las ook toen al in minstens twee boeken per dag (van Martin Buber tot de Statenbijbel). Henri Couteau las al eens een roman van Julien Green in het Frans of een agressief gedicht van de poète maudit Antonin Artaud of een boek van de Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse dat iemand hem leende. Pierre Marge las zeker alles wat wij toen al lazen. Fernand Lambert verdiepte zich in de psychologie en schreef dan ook lucide aforismen zoals het prachtige “Een schizofreen is nooit alleen”.
We waren met zes. In onze redactie was dus niet één neger, niet één homofiel, niet één pedofiel (hoewel Fernand Lambert hier zou opmerken dat elke man misschien wel latente homofiele trekjes heeft) en ook niet één geslachtsrijpe vrouw (hoewel Jean Sonnenschein in de geest van Kierkegaard een notoire vrouwenverleider was). Hoe dan ook we waren echte mannen. Dat waren nog eens tijden. Mai 68 was nog maar drie jaar voorbij en we lazen Les Mots van de Franse opperpriester Jean-Paul Sartre. Want we waren ook zeer sterk in grote en kleine woorden. We waren nog jong, of beter de redactie van ‘Betoel’ had je kunnen indelen in twee fracties (de senioren en de junioren). Ik, Henri Couteau, was de oudste van de junioren (met Wildeboom en Marge) en van de toenmalige senioren is nog maar één lidmaat dood en begraven : Jean Sonnenschein, die de gedachte om ooit oud te worden nooit had kunnen verdragen. Of zich zelfs niet één moment kon inbeelden of indenken dat hij ooit zomaar oud en grijs en wijs zou worden.
Ach, al bij al waren wij geen mediocre mannen. Ik slempte graag en was nog een zoekende in de woestijn van het marginale leven. We stonden nog niet voor het dilemma : leven of lezen (schrijven of wrijven). We hadden een lief of hadden geen lief of hadden zopas gebroken met een ander lief. We dronken lauwe goedkope rode wijn en Sonnenschein dronk hele kratten bier of plassen koud bier die al snel veranderden in een wat gelige warme urine. Dat waren nog eens woelige tijden.
Ons ‘marginaal tijdschrift voor literatuur’ ‘Betoel’ was al gesticht en opgericht, maar er was nog niet één nummer verschenen (het zou nog een tijdje duren aleer het eerste nummer het licht zou zien). En de eerste lange discussies waren zeker nog niet de laatste. ‘Het was echt Kafkaiaans’, zei de belezen en wat belegen Lambert. Met zes marginale mannen was een meerderheid van vier zeker niet altijd makkelijk. We hadden ook geen hoofdredacteur, geen leescomité, geen censor en geen revisor en uiteraard was er nog niet één abonnee.
Toch werd er al druk vergaderd in het huis van de kuise Suzanna (het officiële lief van drukker, uitgever en dictator Sonnenschein) die zich wat verder in het huis verscholen en afzijdig hield en haar lectuuravontuur van de geniale Rus Vladimir Nabokov of de Franse madame Colette in de grootste stilte verder beleefde. Want goed lezen vereist natuurlijk een serene stilte die in de salon van huize Sonnenschein verstoord werd door de meest verhitte discussies, zwaar gekruid door honende opmerkingen, door al te sarcastische of sardonische suggesties en andere verbale uitlatingen gevolgd door reprimandes, subtiele ironiserende ironieën en andere literaire hoogstandjes afgewisseld met voorlezingen die dan weer gevolgd werden door besmuikte bemerkingen, afwijzingen, spotternijen en vileine vleierijen…
Tijdens die legendarische vergaderingen (er werd minstens zeven keer door de voltallige redactie vergaderd, enkel en alleen om het idee van een nieuw literair tijdschrift theoretisch te lanceren, maar nog niet in de praxis van de praktijk te realiseren) ontstonden ook bijna onverzoenbare vetes omwille van vernederingen en andere uitingen van kwaadwillendheid. De meestal rustige, maar daarom niet minder goed luisterende Ramonez die samen met mij, Couteau, de bekendste dichter van ons gezelschap is gebleven of althans alsnog is geworden schreef in 2006 (dus nog niet zo lang geleden) :
“In een milde manische stemming
verliet ik de gemeenschap der kwaadwilligen”

en ik kan mij goed indenken dat dit vers, dat nu aan een kerkmuur van een polderdorp hangt, toen al is gerijpt of uit die diepe kelder van Ramonez’ geheugen is opgeborreld. Een vers vloeit soms uit een bijzonder oud vat. Dat dit vers nu als een plakkaat van Verlatinghe aan de muur van een landelijke katholieke kerk werd gespijkerd is voor een beëdigd vrijmetselaar toch ook geen kattenpis.
Toch bleven wij zes zeer individuele personages en ontstond er ook na het verschijnen van de eerste nummers (ik geloof dat er in totaal van Betoel slechts vijf nummers zijn verschenen; één jaargang gevolgd door één nummer van een nieuwe nog altijd te vervolledigen jaargang) niet in het minst een solidariteitsgevoel, een soort van heerlijke medeplichtigheid of gewoon een samenhorigheidsgevoel. We bleven zes aparte auteurs in spe of aparte verschijningen met onze diverse afwijkingen, amourettes, tics, passies en andere avonturen. Zo herinner ik me dat Pierre Marge toentertijd met een Porsche door de straten van het Brugse Vrije reed, maar dat die Porsche alleen maar het koetswerk van dat beroemde Duitse automerk had; in zijn Porsche, de spectaculaire sportwagen van Marge, stak de motor van een ordinair pruttelende Volkswagen. Wat helaas bij mij toen al de idee deed ontstaan dat bij Marge alles nep was. Pierre Marge is dan ook geëindigd in de journalistiek (de laagste vorm van de hogere schrijverij). Met dan ook nog de heerlijk cynische bijkomende vaststelling dat het hier de journalistiek betreft die beter bekend is als de autojournalistiek ofwel het beschrijven van bijvoorbeeld een nieuw model van de degelijke Duitse automobielen als Volkswagen of Porsche… Marge en Wildeboom zijn trouwens op de maatschappelijke lader misschien wel het hoogst gestegen. De eerste leeft nu als een rusteloze rentenier in het zuiden van Frankrijk en de tweede is professor of buitengewoon hoogleraar geworden in een gewone Antwerpse universiteit. Ramonez en Lambert zijn altijd op dezelfde azuren hoogte gebleven. Sonnenschein is overleden en zal daarboven in den Hoge wel veel pret beleven (hij zal allicht goed lachen met al onze exploten ) en ik, Henri Couteau, die afkomstig ben uit de armoede van een kleinburgerlijk midden (zoals alle geniën) ben al bij al misschien nog het meest gestegen op de letterlijke en figuurlijke ladder, omdat ik tamelijk geslaagd ben en tegelijkertijd (o heerlijk mysterieuze paradox) tamelijk mislukt.
Sonnenschein en ik konden het goed met elkaar vinden, omdat we beide nogal verblind waren door het verblindende licht en de felle duisternis die ons beide omringde in onze Umwelt. Ik bedoel dat we beide nogal vlug alles in zwart-wit zagen en de al te grijze grisaille ons niet kon fascineren. Of met een mooie Franse uitdrukking die alle middelmatigheid verplettert en vermorzelt : we hadden le goût de l’absolu…
Georges Wildeboom had toen nog maar enkel de status van een eeuwige student en was nog niet echt een academicus met een titel; maar iedereen voelde al dat het er vroeg of laat van zou komen en voelde al dadelijk zijn intellectuele dédain die hij met een zekere minachting durfde te etaleren. Wie nog geen dikke boeken had geschreven en wie nog geen academische graad had behaald kon voor hem beter thuis blijven en nog wat studeren.
Pierre Marge met zijn kaboutergestalte en zijn lange kabouterbaard keek (overigens terecht) op naar de vijf andere redacteuren en René Ramonez hield zich op de vlakte van de verlatenheden en uitte meestal monkelend of zelfs opvallend zwijgend of binnensmonds zijn bezwaren en summiere commentaren. Toch publiceerde Marge later in het tijdschrift voor literatuur, kunst en kritiek ‘Radar’ (een soort van deftig glanzende voortzetting van Betoel) niet zonder ironie een wat wrang en omineus gedicht waarvan ik de eerste drie versregels na al die jaren nog altijd heb onthouden :
“Geen vrouwen meer
leve de bisschop
en af en toe wat regen.”

Lambert, de fijne en geestige aforisticus en psycholoog die geen echte psycholoog was, lachte soms en sprak een zacht West-Vlaams dat niet zo hard klonk als mijn stads- Brugs met die snelle staccatoklanken.
En ik, Henri Couteau, met mijn vreemde Franse naam observeerde en formuleerde in een flits wat ik zag en wat ik wilde zeggen. Ik mocht alles zeggen, maar had toen al de indruk dat niemand mij ook maar in het minst au sérieux nam. En hoewel Henri-Floris Jespers mij ooit zei dat ik soms le sérieux de la province had, wil ik graag bekennen of mijn groteske besluiten met een toch nog gedurfde bekentenis : Le sérieux n’est pas mon fort. Zoals de grote lucide denker en Franse dichter Paul Valéry zijn boek Monsieur Teste (Parijs, 1946) begon met de fenomenale zin : “La bêtise n’est pas mon fort.” Een boekje uit de reeks ‘L’Imaginaire’ van Gallimard dat ik in 1988 kreeg van de dichter Alain Delmotte die als dédicace voor mij op 18 april van het jaar 1988 (bijna twee decennia na de geruisloze verdwijning van het zeer marginale en wonderlijke tijdschrift Betoel) neerschreef : “L’enchantement moins la bêtise”. En in dat klare frisse Frans klinkt dat toch wel troostend. En dat van een Delmotte die het zelf ooit aandurfde om een éénmanstijdschrift (Facture baroque) te laten bestaan en verschijnen. Wat wij met zes man niet konden, deed hij alleen. Zodat ook hij zich nu wellicht tamelijk geslaagd en tamelijk mislukt acht. Gerd Segers had zo zijn eigen Revolver. De Pink poet Werner Spillemaeckers had zijn eigen Artisjok. De nu verarmde groothertogin Maris Bayar had (dankzij haar rijmende rederijker Tony Rombouts) haar eigen Trap. Dirk Claus had zijn Nul. Paul de Vree had zijn eigen Tafelronde. Lionel Deflo was Kreatief tot hij niet meer kreatief was. John Heuzel stond op het Kruispunt der wegen. En Ramonez nam later persoonlijk wraak op de verdwijning van het Brugse Betoel door de oprichting van zijn Radar. En ook ik droomde ooit luidop van een eigen literair (gedrukt, niet digitaal) tijdschrift. Mijn droom is een droom gebleven, maar diep in de moordkuil van mijn hart of in mijn achterhoofd ben ik altijd een wat marginale Betoelien gebleven zoals onze kleine Marge, onze minachtende Wildeboom, onze vergeten Lambert en onze zeer erudiete Ramonez. Trouwens het woord Betoel komt van het Javaans (denk maar aan het zo knap verfilmde TV-feuilleton ‘De stille kracht’ naar het gelijknamige boek van Louis Couperus) en betekent gewoon inderdaad. En wie was de vinder van deze vreemde vondst, deze toch wel zeer vreemde benaming? Niet de toen nog zwaar onderschatte Ramonez of onze geleerde professor dr. Georges Wildeboom. Nee, het was Fernand Lambert, die de waarheid wist over de leugen en de bedenker was en is van het aforisme “Zwervers zijn geen ervers”. Inderdaad.
De senioren kochten boeken en de junioren stalen boeken (was eigendom geen diefstal?). We schreven en we wreven en we publiceerden als echte Betoeliens in Betoel dat bijna niemand las, omdat het bewust marginaal was en omdat bijna niemand geabonneerd was op dat marginale tijdschrift. Ik heb nog alle vijf nummers, waarvan één dubbelnummer (eerste jaargang nr. 2/3 van februari-juni 1972), en soms vraagt een zeldzame collectioneur mij zelfs op een onverwacht moment : heb jij nog dat laatste vijfde nummer? En dan antwoord ik, als gold het hier een geheime samenzweringstheorie, op fluistertoon…Ja, inderdaad.

            Hendrik Carette 

Gedicht van een bergbeklimmer

Nanga Parbat (vanuit het basiskamp)

Het is een berg waar geen beren komen
geen sneeuwpanters en geen gemzen;
zelfs geen vliegen en geen vlooien.

Alleen avontuurlijke Australiërs, Nieuw-Zeelanders
en ongeschoren Oostenrijkers
met helmen en blikkerende zonnebrillen

zien en bewonderen deze helwitte naziberg
omdat ooit zo veel Duitsers deze Berg
wilden beklimmen en met hun lege zuurstofflessen

de dood vonden ver van het basiskamp
hoog boven de groene graslandvlakte
op de steile hoogten van de Himalaya

waar een sherpa trekt aan de koord
en het woord spreekt in het Urdu
en niet in het oude heilige Sanskriet.

Hendrik Carette

Nog zeven boeken om de hondsdagen te overleven

“Van Mozes tot Mozes was er niemand als Mozes.”
(joods gezegde)

  1. Gids der verdoolden van Mozes Maimonides
  2. De stok van Schopenhauer van H.C. Ten Berge
  3. Papieren vrienden van Jan Konst
  4. Mens is de naam van Philip Hoorne
  5. De notities van Nemo van H.C. Ten Berge
  6. De zee is een zij van Jan van Meenen
  7. Crudités van Anneke Brassinga

Laat deze boeken maar zwaar wegen in uw reisbagage!

Hendrik Carette
Uw leesvriend

gedicht in kleur

Le petit pâtissier van Chaïm Soutine

(olie op doek, 1922-1923)

Zie zijn belachelijke ronde muts als van een paashaas
met links en rechts twee grappige uitsteeksels
boven zijn rood gloeiende oren.

Want bij de brandende oven is het zo warm
en elke nacht na middernacht
begint de dag voor de bakker en banketbakker.

Hij oogt niet bedroefd of niet blij maar verwonderd
dat hij werd geportretteerd
omdat hij gewoon de slagroom en de crème au beurre

de bloem, het meel en de eieren
de ditjes en datjes kan afwegen voor de deeg
van Parijse pasteitjes en Franse taartjes.

Zijn handen zijn te groot of te slecht geschilderd
maar dankzij deze Soutine voel je echte compassie
voor deze schriele ambachtsman met een scheve neus.

Hendrik Carette

Bij de dood van Fernand Florizoone

Elegie voor Fernand Florizoone

                    Noodlottigheden om ons heen 

De Franse grens achter Adinkerke werd gesloten,
de moeren werden bedolven onder beton
grind en steenslag.

De kusttram reed al lang niet meer door de duinen
want de regen overviel al weken
de dreven en de aardewegen.

We aten kokkels en zeepokken in Koksijde
en boterhammen met oud smout
want de groensels waren zwart geworden.

De zee en het zeewater vloeiden over de dijk
en de vrouwen werden groene zeemeerminnen
of geblondeerde heksen in Nieuwpoort op de pier.

De verlaten villa’s, bungalows en lege flatgebouwen
werden belegerd of gekraakt
door giftige kwade kabouters

en boeken werden verfrommeld als doorweekt papier.

Hendrik Carette

Bij zijn overlijden

Benoît van Innis, tekenaar en Bruggeling

Hij was een echte adellijke jonkheer,
maar geen blijde jonkman meer.
Zijn tekeningen waren zwart en grijs
in een acide inkt
want hij piekerde de godganse dag
als een protestant in dit katholieke land
over de dingen die hij zag.

Hij woonde niet meer in Brugge
bij zijn oude oma of zijn oom Gilbert.
Hij woonde al jaren in Brussel (1070)
en werd ons nieuwe guitige Kuifje
of Tintin die in zijn korte broek
of met een wijde pofbroek aan
naar ons paradijs; onze Congo wilde gaan.

Hendrik Carette

Leeslijst

Twaalf bijzondere Nederlandstalige boeken van het rampenjaar 2023

Elke maand minstens één uitzonderlijk goed boek.

  1. Vlaanderens waanzinnigste eeuw 1297-1385, Joren Vermeersch, Gent: Borgerhofff& Lamberigts, een meesterwerk van een historicus en jurist die kan schrijven en vertellen als een literair genie. Zijn verslag van o.m. de bloederige Guldensporenslag in 1302 is een kleurrijk en waarachtig lectuuravontuur. Ook de opstand van de boerenrebel Niklaas Zannekin is zeer leesbaar en sleept de lezer mee ’s avonds tot in de nacht.
  2. Mens worden is een kunst, vier etudes van Rob Riemen, Amsterdam: – Polak & Van Gennep. Riemen is de stichter van het Nexus instituut en hoofdredacteur van het gelijknamige merkwaardige culturele en filosofische tijdschrift in boekvorm dat al sinds 1991 verschijnt.
  3. Dat alles ben ik, gedichten van Friedrich Nietzsche, Groningen: Historische Uitgeverij, samengesteld, vertaald & toegelicht door Ard Posthuma met een inleiding van Piet Gerbrandy en essays van Martine Prange en Mariëtte Willemsen. Wie dacht dat Nietzsche enkel een filosoof en een linguïst was, vergist zich schromelijk want hij was ook nog een soms duistere en zeer hysterische Duitse dichter.
  4. De Reynaert, Leven met een middeleeuws meesterwerk, Frits van Oostrom, Amsterdam: Prometheus. Alles over van den vos Reynaerde en onze middeleeuwen door deze geleerde met de historische teksteditie en een rood leeslint. Of een meesterlijk boek over een meesterwerk door een grootmeester.
  5. Het is een vlakte waar geen moeders wonen, op zoek naar Maurice Gilliams, door Hans Kleiss, uitgegeven in eigen beheer met aan de voorzijde een tekening van de dichter Gilliams door Antoon Marstboom en diverse foto’s en documenten. Beter dan een biografie want geschreven door een ware liefhebber die heel veel heeft opgegraven en gevonden.
  6. Alles onder de hemel, Ferdinand Verbiest en de ontdekking van China, Veerle de Vos, Kalmthout: Pelckmans. Bijna een ode aan de jezuïeten die zowel in Japan als in China actief waren. Een levenswerk. Of hoe een West-Vlaming van Pittem naar Peking reisde. Ook een goed leesboek voor ongelovigen, heidenen of protestanten.
  7. Elk woord ging ademhalen. Het leven van de dichter Martinus Nijhoff door Bart Slijper die hier als biograaf niet aan zijn proefstuk is over deze magnifieke modernist. Amsterdam : Prometheus. Nijhoff is trouwens de dichter van o.m. de beroemde sonnetten ‘De moeder de vrouw’ dat als volgt begint: “Ik ging naar Bommel om de brug te zien.” en het sonnet ‘Impasse’. Hij is ook de dichter van de dichtbundel Awater (1934) dat doet denken aan de titel van het gelijknamige poëzietijdschrift dat in Nijmegen wordt uitgegeven door het Poëziecentrum van Nederland en dat in 2002 werd opgericht door niemand minder dan Gerrit Komrij.
  8. Waarheidsliefde en biefstuk. Essays over lezen en schrijven van Arnon Grunberg.

Amsterdam : Nijgh & Van Ditmar. Deze onvermoeibare jood die in New York woont is een duivelskunstenaar die al veel heeft geschreven en gelezen en over alles en allen een uitgesproken mening heeft.

  1. Balts, dertiende dichtbundel van Luuk Gruwez, Amsterdam:De Arbeiderspers,de dichter van Vuile manieren (1994) en Wijvenheide (2012) is allang geen zeemzoete neo-romanticus meer, maar een nuchtere ironicus die soms sarcastisch wordt en toch altijd lyrisch blijft en niet zonder humor schrijft en wrijft. Zijn gedichten ‘De boeren boeren’ en ‘Psalm voor afvalligen’ konden mij zeker overtuigen van zijn toverachtige taalkracht.
  2. Austerlitz-Parijs-Alaska is de titel van de nagelaten verhalen of postuum uitgegeven verhalen door uitgeverij Brooklyn (www.uitgeverijbrooklyn.nl) van Jacob Maarten Arend Biesheuvel die in 2020 in Leiden overleed.Dit boek bevat dus unieke, zeer geestige en soms erg aangrijpende verhalen van deze onnavolgbare rasverteller. De inleiders en samenstellers Ruud Roodhorst en Erik de Bruin schreven een inleiding ‘Bies’ schaduwoeuvre’ die als volgt begint: “Als we Maarten Biesheuvel op zijn woord mogen vertrouwen, en er zijn voldoende redenen om dat vooral niet te doen, zijn de verhalen die hij in zijn ruim vijftigjarige literaire loopbaan bijeen schreef slechts het topje van de ijsberg.”
  3. Het voorland, nieuwe dichtbundel van Herman Leenders, Amsterdam : De Arbeiderspers. Deze schijnbaar eenvoudige meestal korte gedichten lijken soms wat al te simpel, maar bij herhaalde herlezing blijkt dat het sublieme en het subtiele van zijn gedichten wel degelijk vanuit het aardse oppervlak opborrelt;. De cyclus van tien Romeins genummerde gedichten ‘De velden van rouw en verdriet’ is een echte rouwcyclus die al het anekdotische ontstijgt.
  4. Oostende in de belle époque, ondertitel: ‘Het zwierige tijdperk van Ensor’, door Kurt van Eeghem, Kalmthout: Pelckmans Uitgevers. Deze zwierige causeur maakte een schitterende ode aan de stad Oostende en één van haar unieke bewoners; de excentrieke kunstschilder, muziekcomponist en carnavalist James Ensor die zo graag flaneerde op de dijk van deze badstad waar geen zinkgaten in de straten waren. En voor wie nog mocht twijfelen; Oostende is en was trouwens lange jaren één der mooiste en meest aantrekkelijke steden van dit land. En zelfs de geschiedenis van deze stad aan de Noordzee met het Beleg van Oostende dat duurde van 1601 tot en met 1604 maakt deze ooit zo mondaine stad ook tot een rebelse geuzenstad.

P.S. : en voor de gevorderden onder ons zijn er nog vier zeer merkwaardige boeken: Afscheid van de handkus van mijn goede collega Benno Barnard (Atlas/Contact), Frans en toch Vlaams van de onvermoeibare Frans-Vlaming Wido Bourel (Uitgeverij Ertsberg), Onder een andere hemel (Uitgeverij Prometheus) van Joke J Hermsen, de mooiste schrijfster van Nederland, en ten slotte het Handboek over H.C. Ten Berge, één van onze grootste dichters (PoëzieCentrum) met essays van eminente deskundigen als Piet Gerbrandy, Cyrille Offermans, Jooris van Hulle en Gerrit Jan Zwier.

Hendrik CARETTE

Schaarbeek, jan. 2024