Denkend aan Simon Stevin

Eeuwig roersel

voor Renaat Ramon

 

Aan de grazige weiden van het koele waterland

hertaalde de wonderlijke man Simon Stevin

de oude Latijnse term perpetuum mobile

in zijn helder Nederduits als eeuwig roersel.

 

In het jaar 1602 reed zijn houten zeilwagen

op het harde zand van een strand

in het bevrijde noorden met aan het roer

van deze vreemde wagen stadhouder Maurits,

de kordate zoon van de prins Willem van Oranje.

 

En bij de inwijding van Stevins’ uitvinding

klapperden de hoge zeilen in de voorjaarswind

achter de polders op het ingedijkte polderland.

 

Hendrik Carette

Portret

Benoît van Innis

 

Hij is een echte adellijke jonkheer,

maar geen blijde jonkman meer.

Zijn tekeningen zijn zwart en grijs

in een acide adembenemende inkt

want hij piekert de godganse dag

als een protestant in dit katholieke land

over de dingen die hij ziet en zag.

 

Benoîtje woont niet meer in Brugge

bij zijn oma of zijn goede oom Gilbert.

Nee, hij woont nu in Brussel (1070)

en werd mijn nieuw Kuifje

die in zijn slobberende witte korte broek

of met een wijde pofbroek aan

zomaar als een ontwapenende jongensheld

naar Tibet of onze Congo (belge) mag gaan.

 

Hendrik Carette

Nieuw gedicht

Ornithologisch erfgoed  

 

Fluit er een merel, dan voel ik geluk.

Anneke Brassinga, Roeping

 

Koert er een duif, dan wil ik met een boot

naar het Memelland en Koerland

om daar te kuieren en te koeren.

 

Krijst er een meeuw, dan wil ik naar zee

naar de duinen in Domburg en Zoutelande

en de droge haven van Zierikzee.

 

Roept er een uil, dan wil ik naar de Ardennen

onder de kruinen van hoge bomen

in de nis van de nacht.

 

Schreeuwt er een pauw, dan wil ik naar huis

naar het Ganzenhof en de wilde en onvervalste

pracht langs de watergracht.

 

En ja, ik zing als een lijster,

en ‘k loop als een kievit

want ik ben nog geen vogel voor de kat.

 

 

Hendrik Carette

Gelegenheidsgedicht

Kleine klacht van een rijke rentenier

 

Hij mag een ommetje maken maar niet te ver

want hij kan nu niet naar de leeszaal gaan

van de Koninklijke Bibliotheek op de Keizerslaan.

 

Hij kan nu niet naar zijn chalet in Normandië

of naar het graf van Jules Barbey d’Aurevilly

daar in Saint-Sauveur-le-Vicomte in de Cotentin.

 

Hij kan nu niet naar het Zeeuwse Vlaanderen

om het Zeeuwse licht te zien of een kluut, een kievit

of een smient boven ’t oude verzande Zwin.

 

Hij kan nu niet reizen naar de staat Maine

grenzend aan het koude Canada; naar het landhuis

dat nu een museum is voor Marguerite Yourcenar.

 

En hij verlaat zijn straat met een mondkapje aan

want hij wil weer naar de Dansaertstraat naar een chique

boetiek of naar de donkere salon van Madame Manon.

 

Hendrik Carette

Gedicht

IJsland

 

Er zijn geen slangen op het eiland IJsland

geen zwarte slangen en geen hongerige ijsberen

en soms achter een struik of een basalten steen

– er zijn hier weinig of geen bomen –

schuilt een struise geknevelde Vikingmaagd.

 

Snorri, de skald, die door de geleerde Borges

meer dan eens werd geciteerd (wat een eer!)

werd in zijn buitenbad (Snorri’s warme bron)

vermoord maar hij verwekte meerdere dochteren

en zonen bij zijn roodharige vruchtbare vrouwen.

 

IJsland is veel groener dan het nabije Groenland.

 

Hendrik Carette

Bedenking

                                                               O Corona

Al het leed der mensen spruit hieruit voort, dat zij niet rustig in hun kamer kunnen blijven. 

                                                                                                                                   Blaise Pascal

 

Corona is een leenwoord uit het Latijn en In mijn woordenboek der Latijnsche taal (het is een oud, zeer oud boek van J. Terpstra; in 1858 uitgegeven te Utrecht door C. Van der Post en het is of was ten gebruike der Latijnsche scholen in het Nederduitsch overgebragt) zocht ik naar de betekenis van het Latijnse woord corona. Want dankzij de goede Ouden en ook onze latinist en grote graecus Desiderius Erasmus weten we en beseffen we maar al te goed dat de betekenis en de wortels van vele zo niet al onze  woorden een oorsprong vinden in het Latijn en het Grieks. En ziehier wat dit oude woordenboek mij vertelt: 1)in ’t alg. Iets dat naareen krans gelijkt, een rond, eene aanronding; 2) eene krans; 3) de kroon ; 4) omsingeling , blokkering. Vooral deze vierde en laatste verwijzing is hier relevant en belangrijk want door deze hele coronavirus lijken wij  wel omsingeld of geblokkeerd door deze wereldwijde catastrofe of calamiteit. Toch vind ik ook dat we als Europeanen voor onze kerstvakanties veel te ver en te vaak zomaar reizen naar Thailand en Turkije of naar Tibet en Taiwan. Maar wat voor mij veel erger is:    Ik kan vandaag niet naar mijn stamkroeg met bovendien ook nog die wel zeer passende en ironische naam Le petit Liberty om aldaar aan een heerlijk kopje koffie te nippen of om gulzig en gretig een groot glas met zwaar schuimend bier te proeven. En om het nog erger te maken is het vandaag ook nog eens een fris maar mooi lenteweertje. Maar de terrassen van de biertempels en de koffiehuizen zijn alom en allerwegen gesloten door deze epidemie. Ook in Sluis, Hulst, Eindhoven en Maastricht want ik ben een Heel-Nederlander. Wat moet ik nu dringend en dwingend doen? Ik zal zo lang en zo vaak als mogelijk rustig thuis blijven. En verder leven volgens de raadgeving van het Franse genie Blaise Pascal die zeker geen gewone denker was maar een grote wiskundige, een uitvinder en een zeer vrome katholieke denker (en zeker een geestverwant van onze Ieperse bisschop Jansenius)  en een godgeleerde die in zijn beroemde boek met zijn gedachten (Pensées)  in de zeventiende eeuw ons de raad gaf om onze kamers of onze cellen (voor de monniken en de gevangenen onder ons!) niet te verlaten zoals in het citaat dat hier boven staat.                                                         

                                                                                                                                 Hendrik Carette

TWEE PASTICHES

Twee pastiches bij het lezen en wegen van het gedicht ‘Brak’ van de dichter Hubert van Herreweghen

 

Brimstig  

 

Het is een borst die gij moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

Ik die al vroeg mijn min beminde

die mij haar boezem gaf,

ik staar naar elke mooie decolleté

als een zieke obsédé

die smacht en niet wacht op de nacht.

Het is een borst die ik moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

De boezems die mijn jeugd verblijdden,

de strelingen in de sponde, het zuchten,

de vleselijke liefde en de hogere honing.

De diepe geul tussen twee forse borsten

maakt mij hevig en brimstig,

mijn hand en mijn mond daarnaar verlangt.

Het is een borst die ik moet vinden,

het is een boezem, geen melkerij.

 

 

Plastisch

 

Het is een doek dat gij moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

Ik die al vroeg schetste en etste

en aquarelleerde in de duinen

die de zee kon horen wanneer ik goed

luisterde in een Brussels tuintje

met de beelden van Egmont en Hoorne.

Het is een doek dat ik moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

Ik die huppel en spring bij mijn schildersezel

bij mijn miniaturen en mijn aardewerk

met het blauwsel aan de hemel

en de varens in de schaduw op de aarde.

Als akkerman, landman, wandelaar

zeg ik de dingen die ik zag en ‘k zing.

Het is een doek dat ik moet spannen,

het is een marine, geen stilleven.

 

Hendrik Carette

GEDICHT

Vallis Augustana (Val d’Aoûta)

 

In de stad Aosta zullen wij weer samenkomen

alsof wij daar de Vlaamse vlakte

en de woelige Noordzee hadden begraven.

 

Onder het donkere licht van de maan

zullen we dan samen gaan naar de Witte Berg

op de besneeuwde bergpas

waar Karel de Grote van Aken naar Rome trok

en tien eeuwen later Napoleon naar Milaan.

 

In de vallei zullen we glijden langs de ravijnen

om de berglucht in te ademen

en te ontbijten in het hospice met geitenmelk,

Italiaans brood, Japanse thee en Franse eieren.

 

Hendrik Carette

In Memoriam

Waarde Lezers en Lezeressen,                                   Schaarbeek, 5 februari 2020

 

 

Gisteren hoorde ik dat de essayist en cultuurfilosoof George Steineroverleden is en vandaag las ik in de krant De Standaard op bladzij 33 een mooi artikel ‘De man die mij leerde wat en hoe te lezen’ van Alexander Rooseover zijnlectuuravontuur met deze wonderlijke man. Een aantal jaren geleden was ik aanwezig in een aula van de katholieke universiteit van Tilburg om Steiner aldaar te horen spreken. Het was trouwens het tijdschrift Nexus dat deze lezing (in het Engels) organiseerde.

Maar voor mijn lezers en lezeressen verwijs ik hier even naar het gedicht ‘Een apologie van George Steiner’ op bladzij 20 van mijn dichtbundel Een zeemeermin aan de monding van het Zwin (Gent: PoëzieCentrum, 2011) dat ik hier graag in extenso citeer:

 

Een apologie van George Steiner        

 

Nadat het verval van het woord was begonnen en het contract werd verbroken.

Nadat hij de grammatica van de schepping voor de aartsvaders had verklaard.

 

Nadat de stringente Steiner, als laatste erudiet en styliet, zelfs één seizoen

In de hel en tot aan de valbrug van het kasteel van Blauwbaard had gestaan.

 

Nadat de citerende geleerde met zijn hang naar het absolute, na Babel, maar

vóór de ineenstorting van de wereldtoren, ook zijn errata had neergeschreven,

 

liet God, de God van de volheid der tijden en van de diaspora, onder apocalyptisch

applaus van zijn engelen in de hemel, de ladder van Jacob nog één keer neer. 

  

Hendrik Carette

 

Gedichtendag

Vertroosting van de thalassocratie op Kreta

  

Vijf blije lichtblauwe dolfijnen keken naar mij

met een guitige mond en guitige ogen

op de verfijnde verschilferde wandschildering

in de kamer van de koningin

in Knossos

in ‘t paleis van koning Minos.

 

Hendrik Carette