Kort commentaar bij een foto

De vier gebroeders Morael : Jan, Jef, Karel en Frans

 

De drie musketiers in dienst van de Franse koning Lodewijk XIII waren, zoals bekend, eigenlijk met vier.  Maar hier in het fotoboek (fotobiografie, Ieper 2014) over Van Severen en het Verdinaso zag ik op bladzij 182 een unieke oude zwart-wit foto die al bijna vergeeld moet zijn als een sepia. Hier poseren de vier gebroeders Morael in een sober en streng uniform van de Dinaso Militanten Orde. Zowel Jan, Jef, Karel en Frans dragen op het hoofd  een soort van stormpet en een dubbele overdwarse koppelriem en alle vier staan met de handen op de rug en geen van de vier lacht hier lichtzinnig of frivool. Het zijn duidelijk vier ernstige jonge idealistische mannen die geloven in hun Leider en in zijn beweging en die geloven in hun roeping of in hun missie als trouwe soldaten die bereid zijn om te strijden en desnoods alles op te offeren voor hun idealen. Bij de foto staat geen datum vermeld, maar vermoedelijk is dit een foto die werd genomen vóór de oorlog in de woelige jaren dertig van de vorige eeuw.  De kans dat ze dus nog in leven zouden zijn is zeer gering en onbestaande. Wat gebeurde er verder in het leven van deze vier jonge mannen?  Zijn zij in de collaboratie beland of in het verzet? Werden zij vrijwilligers voor het Oostfront? Of hielden zij zich afzijdig? Het is en blijft een unieke foto, omdat zij als vier eendrachtige gebroeders duidelijk dezelfde idealen incarneerden : Dietsland en Orde, eenheid in de verscheidenheid, een hang naar grootheid en strijdbaarheid en alle vier incarneerden zij een soort van soldatesk leven. Het waren duidelijk geen enge kleinburgers, geen politieke profiteurs en geen ambitieuze academici; het lijkt mij eerder duidelijk dat dit vier eenvoudige jonge mannen waren die een zin aan hun leven wilden geven en het toenmalige Verdinaso mocht en kon toentertijd fier zijn dat het zulke enthousiaste leden (en ook geheime leden) in zijn rangen telde. De grootste (letterlijk) van de vier was Karel en de kleinste was Frans. Ze lijken, hoe dan ook, toch nog sterk op elkaar, want alle vier kijken onbevangen en bijna weemoedig en sereen naar de lens van het fototoestel. Wie heeft deze foto genomen en in welk jaar? Was het vóór of na de Nieuwe Marsrichting? Zijn zij later gehuwd en hadden zij zonen en dochters? Zijn zij gesneuveld? Werden zij in de repressiejaren gemolesteerd en gearresteerd? Bleven zij hun utopische  jeugdidealen trouw? Of werden zij vermalen door het harde leven? Het zijn prangende vragen die mij blijven   kwellen. Maar dankzij de publicatie van dit boek krijgen zij alsnog het eeuwige leven.

                                                                                                                     Hendrik Carette

 

brandnieuw gedicht

Mijn leermeester is een leesmeester

 

                                               voor Paul Claes 

 

 

Aan de schenkel slijp ik mijn scherpe schaatsen

en in de spinde vind ik kruimels naast een dode muis.    

 

Aan beide zijden van de weg zie ik de dode hoek

en op een bed verdroom ik de schroom en de droom.

 

In alle kamers en alkoven ben ik vergeefs op zoek

naar dat éne onleesbare en onvindbare boek

 

of naar dat oude en heerlijke bijna hoerige woord

dat helaas niet in het heilige woordenboek staat.

 

Het is de oerewoet, de oerewoet die het bij mij doet.

 

 

 

Hendrik Carette

 

Nieuw gedicht

Uittocht uit Bornholm

 

 

Verdreven en verstoten uit een te kleine sibbe

door de bloedwraakwoede

trokken wij naar de zeebriesbranding op het strand

en op een boot gehakt uit een holle boomstam

verlieten wij op het dak van de walvis

onder de grijze helm van de lucht

ons eiland in het westen van de Oostzee…

 

Om omstreeks het eerste jaar van de eerste eeuw  

(de runen zijn vervaagd)

onder de bescherming van Thor

als de eerste Bourgondiërs

aan land te gaan op een veengrond

van een donkergroen moerassenland

waar de zuster van de maan ons heeft verbrand. 

  

Hendrik CARETTE

 

gedicht

Les amitiés particulières

 

                       Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen der zee, en hebt gij door de geheimenissen van                                                               de waterdiepte gewandeld?           

                                                                                             Job 38:16

 

Ik heb geen verrekijker nodig om te weten

met wie ik wil duiken en spuiten:

grienden en bultruggen zijn mijn vrienden.

 

En zie, zie, die dolle kleine dolfijnen

die ons volgen 

boven en onder de golven.

 

Hoor de baleinwalvis in zijn open oceaan

en zie die archaïsche korstige kop

in die arctische diepten.

 

Hoor het enorme mannetje dat dagenlang

zingt, kermt en klaagt

en bewonder bovenal de narwal

de eenhoorn onder het ijs van de IJszee.    

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

persstemmen

Persstemmen over de poëzie van Hendrik Carette

 

Hendrik Carette schrijft erudiete poëzie die doorspekt is met talloze verwijzingen naar de wereld van de kunst, de literatuur, de muziek, de wetenschap, de geschiedenis, de filosofie, de mythologie en de Bijbel. Dat levert weliswaar eclectische maar nooit hermetische verzen op. Carettes gedichten zijn altijd begrijpelijk en verstaanbaar. Op het eerste zicht schrijft hij anekdotische parlandopoëzie met een vluchtig karakter, maar dat is slechts schijn.

                                   Patrick Auwelaert in het kunsttijdschrift Vlaanderen, april 2012

 

Geweldige, hexameterachtige verzen, tegelijkertijd opwindend en weerzinwekkend, geil en afstotelijk…

                                   Benno Barnard, in zijn Dagboek van een landjonker, Amsterdam, 2013 

 

Iedere liefhebber van originele poëzie zou zich deze bundel aan moeten schaffen. Geen onderwerp is deze barse Bruggeling te min.

                                   Bert Bevers, in de VVL-Boekhouding, 2011   

 

Ik word altijd zo vrolijk van het werk van Carette.

                                   Chrétien Breukers in het ts. De Brakke Hond, 4, 2011

 

Zijn reizen door tijd en ruimte verlopen zowel synchronisch als diachronisch. Zijn bezwerende litanieën zijn niet geschreven in de sepiakleur van een voorbije tijd, maar vormen de sleutel tot een hogere dimensie, met steeds een link naar het huidige tijdsgewricht.

                                   Dr. Luc R.C. Deleu in de Poëziekrant van maart 2007

 

Carette weigert klakkeloos te ondergaan wat hij zoal leest en ziet en ontpopt zich in deze fraai vormgegeven bundel tot een ge- en bedreven poëtisch klankbord.

                                   Philip Hoorne in het weekblad Knack, 19 oktober 2011

 

 

 

Thans is hij een rustend ambtenaar die zich gedegen gedraagt en een geheel overbodige wandelstok torst als een trofee. Maar mentaal is hij nog steeds een jonge meester, en hij zal dat blijven, ten eeuwigen dage.

                                   Renaat Ramon in het maandblad De Geus, november 2011

 

 

Carette opent de blik van de lezer op wat achter de direct waarneembare realiteit schuilgaat.

                                   Jooris van Hulle in het weekblad Tertio, 5 oktober 2011

 

Carette is een erudiete, romantische, veel te weinig gewaardeerde dichter.

                                   Geert van Istendael in De Standaard van 6 mei 2005

 

Terwijl woorden van de Belgische dichter Hendrik Carette (1946) – van wie in 2012 een vierdelige gedichtencyclus over Nescio in het tijdschrift Ballustrada werd opgenomen – door mijn hoofd spelen, loop ik langs de boorden van het meer en zet ik koers naar Walcheren…

                                   Francisca van Vloten in haar boek Zeeland (literaire reis langs het water), Zeist, 2013.  

Havendichter van Zeebrugge

Tweede brief uit Brugge aan Zee*

                                  

                                                     in ’t Brugse Vrije, in ’t jaar 1604

 

De watergeuzen zijn geland en onze zeearm is verzand.

De boten in de grijze verte worden groter dan groot

en schepen vergaan en zinken als een zwaar beladen boot.

De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter het achterland.

 

Grotius en de vromen geloven in de Heiland en zijn woord.

Dwepers, dopers, volgelingen van Menno Simons en Calvijn  

raken verstrikt in schorren en slikken en worden vermoord

en na een tijd zal geen bosgeus nog ergens veilig zijn.   

 

Het weer is hard want de wind giert hier als een dwingeland.

Diepe beken en brede kreken leiden naar de wilde vloed

en Sluis wordt ontzet door Spinola uit het Spanjolenland.

 

Oostende, het nieuwe Troje, met dat laatste geuzengebroed

weerstaat drie jaar aan de belegering van de vijand 

en Cadzand is een eiland zonder eilanders met have en goed.   

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

*          Dit sonnet is mijn tweede gedicht als havendichter van Zeebrugge. ‘De pijl van de tijd’ is een metafoor (misschien een metonymie) voor de tijdsdimensie. Grotius (Hugo de Groot) ontsnapte uit de gevangenis, in het Slot Loevestein waar Maas en Waal samenkomen, in een boekenkist. Menno Simons was een Fries en aanvankelijk een katholiek priester die een soort van wederdoper werd met nog altijd volgelingen in Canada en de V.S. waar zij bekend staan als Mennonieten. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt schreef het gedicht ‘Uittocht uit Rusland’ met als ondertitel of opdracht ‘Aan de Mennonieten uit Rusland’. Zie hiervoor haar Verzamelde gedichten (Amsterdam : Athenaeum- Polak & Van Gennep, 2010, p. 260). Het woord ‘Spanjolenland’ is een ander woord voor Spanje en bovendien rijmt het ook nog mooi op het eindwoord ‘dwingeland’  van de zevende versregel. Cadzand was nog in 1600 een eiland (zoals Walcheren, maar ook Biervliet, Axel en Hulst) en voor het beleg van het rebelse Oostende en de ontzetting van Sluis, zie hiervoor het prachtige boek De val van het nieuwe Troje, Het beleg van Oostende / 1601-1604 (Leuven : Davidsfons, 2004) van Werner Thomas (red.) n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende in 2004. Met bijdragen van o.m. Hugo de Schepper; ‘De Nederlanden, 1560-1604: oppositie, opstand, oorlog’. Van Luc de Vos en Etienne Rooms; ‘Tactisch een Staats, strategisch een Paaps succes. De militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort’. En ook van Joos Vermeulen; ‘Rebels Oostende: weergalm en naklank’. In zijn bijdrage schrijft Hugo de Schepper het volgende : “Na het jarenlange beleg van Oostende volgt op 20 september 1604 de val en verwoesting van deze belangrijke zeehavenstad in handen van Spinola. Met tegenzin had Maurits gevolg gegeven aan het bevel van Oldenbarnevelt om de stad te gaan ontzetten. Een maand eerder had hij weliswaar IJzendijke, Aardenburg en het strategisch belangrijke Sluis ingenomen, maar hij zocht uitvluchten om niet naar Oostende te hoeven oprukken.”  Of het eiland Cadzand toen werkelijk onbewoond was, weet ik niet; ik kan het enkel vermoeden vanuit mijn dichterlijke vrijheid. De inname van Den Briel (thans Brielle) door de Watergeuzen gebeurde op 1 april 1572. Het mooie woord Heiland doet wellicht denken aan Nun komm, der Heiden Heiland, een koraal dat in 1524 geschreven werd door Maarten Luther.   

            Al deze verwijzingen om aan te tonen en te bevestigen hoezeer mijn gedichten (soms, niet altijd) als in een soort geopoëtica nauw samenhangen met de geschiedenis en de geopolitieke situatie van het Brugse Vrije, dat in het noorden werd begrensd door de Westerschelde en in het westen door de Noordzee.    

 

 

 

Havendichter van Zeebrugge

Tweede brief uit Brugge aan Zee*

                                  

                                                     in ’t Brugse Vrije, in ’t jaar 1604

 

De watergeuzen zijn geland en onze zeearm is verzand.

De boten in de grijze verte worden groter dan groot

en schepen vergaan en zinken als een zwaar beladen boot.

De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter het achterland.

 

Grotius en de vromen geloven in de Heiland en zijn woord.

Dwepers, dopers, volgelingen van Menno Simons en Calvijn  

raken verstrikt in schorren en slikken en worden vermoord

en na een tijd zal geen bosgeus nog ergens veilig zijn.   

 

Het weer is hard want de wind giert hier als een dwingeland.

Diepe beken en brede kreken leiden naar de wilde vloed

en Sluis wordt ontzet door Spinola uit het Spanjolenland.

 

Oostende, het nieuwe Troje, met dat laatste geuzengebroed

weerstaat drie jaar aan de belegering van de vijand 

en Cadzand is een eiland zonder eilanders met have en goed.   

 

 

Hendrik Carette

 

 

 

*          Dit sonnet is mijn tweede gedicht als havendichter van Zeebrugge. ‘De pijl van de tijd’ is een metafoor (misschien een metonymie) voor de tijdsdimensie. Grotius (Hugo de Groot) ontsnapte uit de gevangenis, in het Slot Loevestein waar Maas en Waal samenkomen, in een boekenkist. Menno Simons was een Fries en aanvankelijk een katholiek priester die een soort van wederdoper werd met nog altijd volgelingen in Canada en de V.S. waar zij bekend staan als Mennonieten. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt schreef het gedicht ‘Uittocht uit Rusland’ met als ondertitel of opdracht ‘Aan de Mennonieten uit Rusland’. Zie hiervoor haar Verzamelde gedichten (Amsterdam : Athenaeum- Polak & Van Gennep, 2010, p. 260). Het woord ‘Spanjolenland’ is een ander woord voor Spanje en bovendien rijmt het ook nog mooi op het eindwoord ‘dwingeland’  van de zevende versregel. Cadzand was nog in 1600 een eiland (zoals Walcheren, maar ook Biervliet, Axel en Hulst) en voor het beleg van het rebelse Oostende en de ontzetting van Sluis, zie hiervoor het prachtige boek De val van het nieuwe Troje, Het beleg van Oostende / 1601-1604 (Leuven : Davidsfons, 2004) van Werner Thomas (red.) n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende in 2004. Met bijdragen van o.m. Hugo de Schepper; ‘De Nederlanden, 1560-1604: oppositie, opstand, oorlog’. Van Luc de Vos en Etienne Rooms; ‘Tactisch een Staats, strategisch een Paaps succes. De militaire campagnes van aartshertog Albrecht tot en met de slag bij Nieuwpoort’. En ook van Joos Vermeulen; ‘Rebels Oostende: weergalm en naklank’. In zijn bijdrage schrijft Hugo de Schepper het volgende : “Na het jarenlange beleg van Oostende volgt op 20 september 1604 de val en verwoesting van deze belangrijke zeehavenstad in handen van Spinola. Met tegenzin had Maurits gevolg gegeven aan het bevel van Oldenbarnevelt om de stad te gaan ontzetten. Een maand eerder had hij weliswaar IJzendijke, Aardenburg en het strategisch belangrijke Sluis ingenomen, maar hij zocht uitvluchten om niet naar Oostende te hoeven oprukken.”  Of het eiland Cadzand toen werkelijk onbewoond was, weet ik niet; ik kan het enkel vermoeden vanuit mijn dichterlijke vrijheid. De inname van Den Briel (thans Brielle) door de Watergeuzen gebeurde op 1 april 1572. Het mooie woord Heiland doet wellicht denken aan Nun komm, der Heiden Heiland, een koraal dat in 1524 geschreven werd door Maarten Luther.   

            Al deze verwijzingen om aan te tonen en te bevestigen hoezeer mijn gedichten (soms, niet altijd) als in een soort geopoëtica nauw samenhangen met de geschiedenis en de geopolitieke situatie van het Brugse Vrije, dat in het noorden werd begrensd door de Westerschelde en in het westen door de Noordzee.    

 

 

 

KRONIEK

Mijn literair jaaroverzicht

 

 

De werkelijkheid heeft ons in de steek gelaten , het woord is nu aan de literatuur…

                                                                                  Arnon Grunberg, Apocalyps

 

 

Zowel het recalcitrante maandblad Meervoud (jan. 2013, 21ste jrg. Nr. 183) als het deftige kunsttijdschrift Vlaanderen (nr. 345, jaargang 62) publiceerden dit jaar mijn lang gedicht ‘De Duitse ziel’.

*

In de Poëziekrant van juni-juli (jaargang 37, nr. 4) verscheen vooraan ( p. 1) mijn gedicht ‘Onze levende lyriek’ opgedragen aan mijn landsman, de landjonker Benno Barnard.

*

De uitgeverij Vantilt te Nijmegen geeft de Minima Moralia of Reflecties uit het beschadigde leven uit van Theodor W. Adorno. De vertaler is  Hans Driessen die hier niet voor de eerste keer een Duitse filosoof heeft vertaald en dit denken in 153 observaties en overwegingen is zeer rigide. In het nr. 122 getiteld Monogrammen (op pagina 192 en 193 ) komt Adorno uit bij de volgende gedachte : Alleen die gedachten zijn waar die zichzelf niet begrijpen.  

*

Ton Lemaire, de zachte antropoloog die graag hout sprokkelt in het zuidwesten van Frankrijk liet zijn essays en excursies bundelen in Verre velden (Amsterdam : Ambo, 2013). Aangename lectuur, jazeker, maar blijkbaar heeft  hij nog nooit gehoord van Jean Raspail, de Franse auteur van o.m. Moi, Antoine de Tounens, roi de Patagonie  (Parijs: Albin Michel, 1981) ofwel verzwijgt hij deze man moedwillig. Zie hiervoor het hoofdstuk ‘De koning van Araucanië’ (op pagina 244 e.v. ).      

 

*  

 

Zwarte Zon (Nijmegen: Vantilt, 2013) is de titel van het nieuwste boek van Paul Claes die ditmaal de code van de hermetische poëzie decodeert. Het is een boek voor gevorderden, of hoe een geleerde erudiet op een heldere didactische wijze met voorbeelden het hermetisme ontmijnt en daarbij ook nog een schitterende bibliografie

aangeeft : van de Franse abbé Henri Bremond via Sam Dresden en Simon Vestdijk naar Gustav Hocke en Mario Praz. Paul Claes is onze grote geniale Leraar voor wie niets nog in het duister blijft.

*

Het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada (jaargang 27, nr. 1/2, p. 90) publiceert mijn somber gedicht ‘Zien en horen in Zeeland’ en ik bezoek het oude historische havenstadje Zierikzee aan de Oosterschelde op Schouwen-Duiveland dat ook door de onvergelijkbare en onvergetelijke Nescio werd bezocht en waar de stilte nog aan de statige huizen hangt.   

*

Omdat ik een groot bewonderaar ben van de rauwe portretschilder Lucian Freud koop ik het boek Ontbijten met Lucian / Een portret van de kunstenaar Lucian Freud van Geordie Greig (Antwerpen: Ludion, 2013) en geniet twee à drie dagen bij het lezen van dit zeer losbandige leven van deze zeer excentrieke meester.

 

*

Bij een bezoek aan mijn versteende geboortestad Brugge kom ik in de drie bekende goede boekhandels binnen (Raaklijn, Demeester, De Reyghere) waar zowaar niet één exemplaar van mijn dichtbundel Een zeemeermin aan de monding van het Zwin (Gent: PoëzieCentrum, 2011) te vinden is… Ofwel waren de tientallen exemplaren al uitverkocht ofwel heeft men deze dichtbundel van een voormalige stadsgenoot niet eens besteld. Onwetendheid? Onachtzaamheid?

*

 

1913 (Amsterdam : Atlas Contact, 2013)  is de titel van het aangenaamste boek van dit lees- en leefjaar en de ondertitel luidt : ‘Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw’ en inderdaad na dit jaar was het gedaan met de pret in Europa. De Duitse auteur Florian Illies bouwde zijn boek omheen de twaalf maanden van dat jaar. Ach, voor elk jaar zou zo’n heerlijk boek moeten bestaan.

*

 

De zeer degelijke biograaf en Duitse boekenschrijver Rüdiger Safranski van wie ik reeds zes boeken bezit heeft weer een nieuw boek op zijn naam. Ditmaal over het Duitse monument Goethe : Kunstwerk des Lebens. Maar hier wacht ik rustig tot de Nederlandse vertaling verschijnt.

 

*

Het tijdschrift Kluger Hans , dat helaas binnenkort ook al weer verdwijnt, publiceert drie van mijn nieuwe gedichten (nr. 18).  Het betreft hier ‘La vie d’un ogre’, ‘Zeven dromen uit die droomfabriek van de archaïsche lyriek’ en ‘The Cleavage’.

*

In Oostende vind ik in de boekhandel Corman het unieke boek over de geschiedenis van mijn geliefde eilandenarchipel De Wadden van Mathijs Deen (Amsterdam : Uitgeverij Thomas Rap, 2013) en verlang meer en meer om de winter van mijn leven aldaar op Vlieland of op Ameland door te brengen. En niet op Texel of op Terschelling.

*

 

In de Mededelingen (nr. 220, 18 november ) van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie verscheen onder meer mijn kort essay over de vijf jaar geleden overleden dichter Adams onder de titel ‘De torbiede Wilfried Adams’.

*

 

Het eerste nummer van de eerste jaargang van het nieuwe tijdschrift Passage is verschenen. Het ziet er zeer goed uit en zeer degelijk met zeer leesbare en relevante opstellen van Manu van der Aa, Luc Devoldere, Willem G. Westeijn, Marco Daane, Jeroen Vermeulen, Eric Min, Carl de Strycker en Stefan van den Bossche die ook de hoofdredacteur is. De ondertitel van dit blad ‘Tijdschrift voor Europese literatuur & cultuur’ klinkt wel veelbelovend.  Maar er is ook al het eminente tijdschrift Nexus  dat te Tilburg verschijnt waarvan zopas het 65ste nr. verscheen met als thema ‘De universiteit van het leven.’

*

 

Pieter Jan Verstraete vraagt toelating om mijn oud gedicht ‘Een mooie vondst’ , dat eerder in het maandblad Meervoud (nr. 9, sept. 1994) onder de titel ‘De schat van het VNV‘ werd gepubliceerd, opnieuw te mogen afdrukken in het zevende Cahier Staf de Clercq en krijgt de toelating.  

*

In Mechelen in de boekhandel De Zondvloed wordt het nieuwe boek van vriend Benno Barnard voorgesteld door de minzame man Geert Mak die evenals Benno de zoon is van een dominee. In dit boek Dagboek van een landjonker (Amsterdam: Atlas Contact, 2013) noteert Benno (op pagina 184) over mijn gedicht ‘Een vleselijke liefde’ : Geweldige, hexameterachtige verzen, tegelijkertijd opwindend en weerzinwekkend, geil en afstotelijk, Rubens en Magritte…

*

Het Liegend Konijn van Jozef Deleu brengt in het oktobernummer drie evocatieve en narratieve gedichten van mijn bevende hand. Zijn dit uitzonderlijk mooie en scherp verwoorde gedichten? Ik durf het denken. 

 

Nadat de in Brugge wonende haikudichter Herwig Verleyen het graf van mijn moeder Magda Vrielynck op het kerkhof van Brugge (Steenbrugge) heeft opgefleurd en afgeperkt schrijf ik uit dankbaarheid het lange gedicht ‘Een dag uit het leven van Herwig V.’ en plaats daarboven als citaat een vers van Michel Bartosik van wie onlangs het verzameld dichtwerk Schroomruil bij het Poëziecentrum te Gent werd uitgegeven. Mijn gedicht werd nog niet gepubliceerd, maar is te lezen op mijn blog ‘De dichter Hendrik Carette blogt’ die al bijna 5.000 bezoekers kon registreren.

*

 

Na E.L.T. Mesens in Oostende en René Magritte in Brussel breng ik in de maand november een bezoek aan de tentoonstelling Marcel Mariën te Charleroi. De humor en de prettige of erotische provocaties van deze Franstalige Antwerpenaar (collagemaker, cineast, dichter, fotograaf ) konden mij zeer bekoren en ik kocht dan ook zonder aarzelen het boek Le passager clandestin van Xavier Canonne (Anvers : Pandora Publishers, 2013). Zijn mooiste droomgedicht is wellicht ‘Le Canon’ waarin hij droomt dat hij samen met de heilige Theresa van Avila één paar vormt en zijn mooiste uitspraak is voor mij : Tous les Kennedy sont mortels. En voor onze politici : Les Belges n’ont pas de patrie. Ook over zijn reis naar China is hij weer verrassend actueel en zeer gevat: La Chine, c’est une autre planète, une planète froide où il est impossible de se réchauffer.     

*

 

De Frans-Vlaming Wido Bourel die in de Antwerpse Kempen woont heeft weer een nieuw boekje : Broekers in Waterland, Vlamingen in de moerassen van Sint-Omaars. Ik zal het zeker lezen, want ook ik bezocht een paar jaar geleden op een boot deze gekanaliseerde en ingedijkte moerassen.

*

 

Het meest recente boek van Arnon Grunberg is Apocalyps (Amsterdam : Nijgh & Van Ditmar, 2013). Het bevat eenentwintig meestal lange en soms korte verhalen die mij soms ontroeren en schokken. Zou hij de nieuwe Nederlandse Kafka zijn?

*

 

Na de dood van Dominique Venner die als heiden en Europees nationalist op 21 mei voor de Freitod koos aan het altaar in de kathedraal Notre-Dame van Parijs  zoek ik in Brussel vergeefs naar zijn boeken. Censuur bestaat nog altijd en begint in de boekhandels. Uiteindelijk – op instigatie van mijzelf – heeft de Brusselse boekentempel Tropismes dan toch nog zijn allerlaatste boek Un samouraï d’Occident / Le bréviaire des insoumis kunnen aanbieden.

 

*

De Amerikaanse succesauteur Jonathan Franzen vertaalde vier essays en één gedicht van de Weense satiricus Karl Kraus vanuit het Duits in het Engels. Het boek is dan ook een tweetalige uitgave (Duits/Engels) met bovendien diverse verklarende

voetnoten van deskundigen als Paul Reitter en Daniel Kehlmann. Het unieke boek werd uitgegeven onder de titel The Kraus Project (Londen : Fourth Estate/ HarperCollins Publishers, 2013). Het werd tijd dat de elite van de literaire wereld wat meer aandacht kreeg voor deze polemist en redacteur van Die Fackel. Welke grote uitgever geeft opnieuw al de ooit verschenen afleveringen van dit unieke tijdschrift uit? Is dit geen goede onbetaalbare hint voor de grote uitgevershuizen? Met bijvoorbeeld een lange inleiding van George Steiner.

*

 

Niet minder dan drie zeer goede en door mij zeer bewonderde schrijvers als met name Susan Sontag in haar essay ‘De stem van Walser’ uit Waar de nadruk ligt (2002). W.G. Sebald  in ‘Le promeneur solitaire’ uit het prachtige Logies in een landhuis (2012) en ten slotte het essay ‘Robert Walser’ van J.M. Coetzee in zijn uit het Engels vertaalde boek De la lecture à l’écriture (2012) wijden een essay aan de Duitstalige Zwitser Robert Walser die al vanaf 1936 niet meer schreef en twintig jaar later op een besneeuwde Kerstdag in 1936 tijdens een wandeling overleed. Ook Sontag en Sebald zijn al overleden, alleen Coetzee leeft nog in het verre avontuurlijke Australië. En volgens Renaat Ramon en Max Brod werd zelfs Kafka door de verhalen en gedichten van deze lichtvoetige Zwitser gecharmeerd. De boeken en brieven van deze mysterieuze Robert Walser zijn voor mij dit voorbije jaar dankzij die drie auteurs (een lucide Amerikaanse, een verlichte Duitser en een rigide blanke Zuid-Afrikaan die in het Engels schrijft en niet in het zo succulente Afrikaans!) mijn voornaamste literaire ervaring en ontdekking van het jaar 2013 dat al weer bijna tot het verleden behoort. Of om even mijzelf te citeren : De pijl van de tijd zoeft voorbij en valt achter hat achterland.

*

 

Van de grote leer- en vooral leesmeester Jorge Luis Borges vind ik het boek Professor Borges  (New York : New Directions, 2013) ; A Course on English Literature, in 25 avondlessen die Borges gaf van oktober 1966 tot december 1966 in het Spaans in  Buenos Aires. Het boek ontstond uit de transcripties van de opnamen voor studenten die deze lessen helaas niet konden volgen. Met als gevolg dat ik, eeuwige student, vier decennia later nu les kan volgen bij mijn geliefde professor J.L. Borges.

 

*

 

Wie zei het ook weer : Elke dichter is een jood, maar niet elke jood is een dichter. Als fervent kijker en fan van de Frans-Duitse en dus echt Europese televisiezender Arte leerde ik vier à vijf jaar  geleden de stem en het gezicht kennen van de bewogen en gedreven historicus en kunstcriticus Simon Schama. Nu heeft deze echt geleerde man een imposant boek, een magnum opus gemaakt : De geschiedenis van de Joden (Amsterdam : Atlas Contact, 2013);  het eerste deel is ‘De woorden vinden’  en eindigt in het jaar 1492  (het jaar van het Spaanse verbanningsvonnis).

*

De integrale tekst van mijn nieuwe ( achtste) dichtbundel is eindelijk persklaar (na heel veel wissen en wijzigen) en krijgt de sonore maar ook symbolische titel : Vanuit de uiterwaarden…                            

                                                                                            

                                                                                             Hendrik Carette, dec. 2013

                                                                                  vanuit het getto van Schaarbeek       

Episch gedicht bij Allerheiligen en Allerzielen

Een dag uit het leven van Herwig V.

 

                                                                                            

                                                                                             Een heiligenleven schrikt mij af

                                                                                                                     Michel Bartosik

 

Om de klok van zes stommelt hij

naar beneden in zijn slobberkleren

en verlaat het pand met zijn volgeladen stolp.

 

Om de klok van zeven stapt hij

op een rode stadsbus

naar Steenbrugge, naar het kerkhof.  

 

Daar plant hij bloemen en planten

in de bevochtigde grafgrond

bij het kruisje van Magdalena Philomena  V.

 

Hij helpt minzaam

een vroege bezoeker  

die zoekt naar een nummer en een naam.

 

En staart heel even

naar een zwarte zwaar ingezonken tombe

met een eeuwige vergunning.

 

Om de klok van elf eet hij een boterham

met kruimels, drinkt buiten een glas bier

en veegt het schuim van zijn paarse lippen.  

 

Zijn dag bij de doden eindigt met het angelus.   

Hij loopt naar de poort, stamelt een zin

van Gezelle en keert terug naar de zwanenstad.   

 

Daar wacht hij dan op de nacht;

haalt een brief uit Canada uit zijn archief

en mompelt langzaam een haiku.

 

Na de dagsluiting vlijt hij zich neer

op een veldbed

waar hij de rust vindt en de zaligheid.

 

Hij gelooft in de goedheid van zijn God

en zijn lot en droomt luid van een graf

aan de haag dicht bij de kerkhofdreef. 

 

Hendrik Carette

De torbiede Wilfried Adams

De torbiede Wilfried Adams

 

       Dit alles bewaar ik in mijn geheugen, en ik bewaar in mijn geheugen

hoe ik het geleerd heb.

                                                                                  Augustinus, Belijdenissen, X, XIII

 

Hij haatte bijna prof. dr. Hugo Brems (ik niet), en hij zou nu wellicht graag dat boekje van Marja Pruis Als je weg bent (Amsterdam : Prometheus, 2013) over het leven en de boeken van de filosofe Patricia de Martelaere hebben gelezen.  

            Hij spotte graag met de figuur van Georges van Severen (ik niet).

Wilfried bewonderde de dichter Jos de Haes (ik ook). De Brabantse dichter van  ‘Een kus in Ter Kameren’ en vooral ook de dichter van het sonnet ‘Genealogie’ dat in het sextet eindigt met de verzen Zij prikken de papillen in mijn mond, / zij zetten ’t virus in mijn aderen, / O stalmeiden en dronkaards, vaderen. (die we beiden par coeur konden reciteren). Wilfried reisde ooit naar Catalonië en kende zelfs Catalaans (ik niet). Paul Smolderen droeg het gedicht ‘Bomen’ uit zijn dichtbundel Bijna november (Antwerpen : Deus ex Machina, 1989) aan hem op en dit gedicht citeer ik hier graag in extenso :

                       Als vrouwen bomen zijn,

                       zijn mannen bladeren,

                       door de wind gestoten lover.

 

                       En in dit liegend land,

                       liefde geheten,

                       wordt het laat lente en vroeg

                       herfst. Is het altijd

 

                       bijna November. 

           

            Wilfried was bevriend met Lucienne Stassaert en met de dichter en linguïst Michel Bartosik die bijna tegelijkertijd of als het ware in dezelfde periode als  Wilfried stierf. En ook met de strenge stalinist Peter Bormans.

            Wij (Wilfried en ik) waren geen vrienden, maar ook geen vijanden. Hij gaf mij tijdens onze ontmoetingen altijd het gevoel dat hij al te bitter, al te wrokkig en vrekkig was, alsof de hele wereld hem vijandig was. Misschien was dit wel de invloed van Hugues C. Pernath die als een slagschaduw of als een literaire last op zijn schouders woog. Hij was ook helemaal geen echte Boogschutter maar had nog de invloed van het vorige teken van de dierenriem; de gevaarlijk morbide Schorpioen. Hij was immers geboren op 23 november.

            Wilfried had iets torbied : een neologisme uit ‘turbid’ (troebel door al die goedkope rode wijnen), ‘torpid’ (sloom, want hij was een leptosoom) en ‘morbid’ (somber door zijn somberte) dat mij soms afstootte. Zie voor dit nieuwe woord :  Paul Claes in zijn ‘Aantekeningen’ bij zijn vertaling van Giacomo Joyce (Antwerpen: Kritak, 1995) van James Joyce.       

            Geert van Istendael heeft hem nog bezocht in een koud hospitaal in Antwerpen en vertelde mij in Brussel op het terras van de Cirio hierover een gruwelijk verhaal. Of hoe een beklemde dichter zich van zijn ketenen en zijn naderende einde wilde bevrijden.

            Ik zoek nu naar zijn mooiste gedicht. Vergeefs. Anderen moeten dit hier voor mij doen, want helaas ik heb zelfs zijn laatste dichtbundel Met name (Leuven : Uitgeverij P, 1997) niet in mijn bezit. En zelfs in Komrij’s canon (Amsterdam: Prometheus, 2012) van de ook al dode Komrij staat hij niet (ik ook niet). Maar Wilfried zou luidop lachen en zelfs even fier en vrolijk zijn want in deze ultieme bloemlezing in honderd gedichten ontbreken ook de volgende dichters:  Paul van Ostaijen, P.C. Boutens, Jos de Haes, Hubert van Herreweghen, Paul Snoek, H.C. Pernath, Leonard Nolens, Lucienne Stassaert, en dus ook Wilfried Adams die in het register anders mooi tussen Gerrit Achterberg en Jan Arends had kunnen staan. Of in de bloemlezing chronologisch tussen de al te melige Neeltje Maria Min en de pseudo-decadente verzenbakker Jean Pierre Rawie. Het is ook nooit goed en het zal nooit meer goed komen, maar ik weet wel zeker dat Wilfried niet in zulk een bloemlezing tussen zulk een gezelschap had willen staan. Want hij mocht dan al wat torbied zijn, zijn fierheid of zijn trots (als pantser) had hij toch ook nog.

                                                                                       Hendrik Carette